ECLI:NL:CRVB:2009:BH1802
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- M.D.F. de Moor
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische motivering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 juli 2007, waarin de rechtbank het bestreden besluit van het Uwv heeft vernietigd. Het Uwv had eerder de WAO-uitkering van appellant, die was vastgesteld op 80-100% arbeidsongeschiktheid, per 6 maart 2006 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% zou zijn. In het bestreden besluit van 8 juni 2006 werd het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat de arbeidskundige motivering pas na het bestreden besluit was overgelegd, wat in strijd was met het motiveringsbeginsel.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn psychische en lichamelijke klachten onvoldoende zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst en dat er ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen vanwege zijn vermoeidheidsklachten. Hij betoogde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen theoretisch binnen zijn beperkingen vielen, maar dat de passendheid van deze functies als geheel moest worden beoordeeld. Tevens verzocht hij om de benoeming van een deskundige op het gebied van neurologie om zijn klachten en beperkingen te beoordelen.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad vond geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de door de rechtbank gehanteerde overwegingen ook voor de Raad geldig waren. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat de Raad geen aanknopingspunten vond om tot een ander oordeel te komen.