ECLI:NL:CRVB:2009:BH1645

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1772 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • L.J.A. Damen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van het dagloon in het kader van de Werkloosheidswet en de rol van provisieaanspraken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de hoogte van zijn dagloon in het kader van de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht was uitgegaan van het loon dat appellant in de referteperiode had ontvangen, en dat de provisieaanspraken die na deze periode waren uitbetaald, niet in de berekening van het dagloon mochten worden meegenomen.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het besluit van het Uwv van 7 mei 2007, waarin aan appellant een loongerelateerde uitkering werd toegekend, berekend naar een dagloon van € 145,11. Appellant betwistte de hoogte van dit dagloon en stelde dat de in mei en juni 2007 uitbetaalde provisieaanspraken, die betrekking hadden op de referteperiode, ten onrechte niet waren meegenomen in de berekening.

De Raad oordeelde dat de vaststelling van het dagloon in overeenstemming was met de relevante wettelijke bepalingen. Het Uwv had terecht het loon dat appellant in de referteperiode had ontvangen als uitgangspunt genomen. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat de provisieaanspraken niet-inbaar waren, en dat er geen aanleiding was om de eerdere uitspraak van de rechtbank te herzien. De Raad bevestigde daarom de aangevallen uitspraak en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

08/1772 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 januari 2008, 07/ 3899 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2008, waar appellant in persoon is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. Winkel, werkzaam voor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden en de relevante wettelijke bepalingen verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.1. Bij besluit van 7 mei 2007 is aan appellant met ingang van 1 mei 2007 een loongerelateerde uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend, welke is berekend naar een dagloon van € 145,11. Bij besluit op bezwaar van 10 augustus 2007 zijn de bezwaren, voor zover gericht tegen de berekening van het dagloon, ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt van het Uwv ten grondslag dat voor de berekening van het dagloon moet worden uitgegaan van het door de werkgever opgegeven loon SVW dat appellant in de referteperiode van 1 mei 2006 tot en met 30 april 2007 heeft genoten, en dat de afrekeningen van de provisies welke in de maanden mei en juni 2007 hebben plaatsgevonden, buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het Uwv in dit standpunt gevolgd en het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant de juistheid van dit oordeel gemotiveerd bestreden. Hij handhaaft zijn in beroep verdedigde standpunt dat zijn dagloon te laag is vastgesteld, omdat ten onrechte de in mei en juni 2007 gehonoreerde provisieaanspraken over 2006 en 2007, welke betrekking hebben op verworven loonaanspraken in zijn referteperiode, niet meegenomen zijn bij de berekening van zijn WW-dagloon. Hij meent dat sprake is van loonbestanddelen als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit).
4. De Raad kan appellant hierin niet volgen en overweegt dienaangaande het volgende.
4.1. Zoals uit artikel 45, eerste lid, van de WW en artikel 2, eerste lid, van het Besluit blijkt, is uitgangspunt bij de vaststelling van het dagloon, waarnaar een uitkering op grond van de WW wordt berekend, het loon dat de verzekerde volgens opgaven van zijn werkgever daadwerkelijk heeft genoten in de voor hem van toepassing zijn referteperiode.
4.2. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de vaststelling van het dagloon waarnaar de WW is berekend, in overeenstemming met artikel 45 van de WW en de relevante bepalingen van het Besluit heeft plaatsgevonden. Het Uwv is daarbij terecht uitgegaan van het loon dat appellant in de referteperiode daadwerkelijk heeft genoten/ontvangen en door de werkgever aan het Uwv als premieplichtig loon is opgegeven en heeft de na de referteperiode betaalde bedragen - in casus provisie - terecht buiten de berekening gelaten.
4.3. Een beroep op artikel 2, vierde lid, van het Besluit kan niet slagen. In dit lid is geregeld dat onder loon mede wordt begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar tevens niet-inbaar is geworden.
4.4. De Raad stelt daarbij vast dat, wat er ook zij van de beantwoording van de vraag of de in mei en juni 2007 uitbetaalde provisie reeds vorderbaar was in de referteperiode, in ieder geval niet wordt voldaan aan het criterium dat deze vordering tevens niet-inbaar was. Niet is gebleken dat appellant zijn werkgever heeft verzocht om uitbetaling van de provisie binnen het refertejaar en dat de werkgever dit verzoek vervolgens heeft afgewezen.
4.5. Het voorgaande leidt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en N.J. van Vulpen -Grootjans en L.J.A. Damen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2009.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) C. de Blaeij.
OA