ECLI:NL:CRVB:2009:BH0543
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die eerder als machinaal houtbewerker werkte, had zich ziek gemeld vanwege knieklachten en ontving vanaf 22 september 1998 een WAO-uitkering, vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het Uwv had op 9 februari 2006 besloten om de WAO-uitkering per 9 april 2006 in te trekken, wat appellant betwistte.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 9 januari 2009 behandeld. Tijdens de zitting was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. G.A. Tellinga. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd had waarom de eerder aangenomen knieklachten niet meer aan de orde waren. De Raad vond dat de drie functies die aan appellant waren voorgehouden, namelijk conciërge, wikkelaar en meteropnemer, passend waren en dat appellant voldeed aan de functie-eisen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de WAO-uitkering terecht had ingetrokken. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier.