ECLI:NL:CRVB:2009:BH0304

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-627 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergoeding voor begeleiding naar medische behandelingen na herzieningsverzoek

In deze zaak, die werd behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om de weigering van de vergoeding van kosten voor begeleiding naar medische behandelingen. De zaak is aangespannen door de erven van de betrokkene, die in 2008 is overleden. Het beroep is ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 15 november 2007 is genomen. De betrokkene had eerder een vergoeding aangevraagd voor de kosten van begeleiding naar medische behandelingen, maar deze aanvraag werd afgewezen. De betrokkene had in 2006 opnieuw een verzoek ingediend, maar ook dit verzoek werd afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot herziening van het eerdere besluit.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de betrokkene geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De Raad benadrukt dat het middel van herziening niet kan worden gebruikt om opnieuw te komen op een al rechtens onaantastbaar besluit. De Raad heeft het bestreden besluit in stand gehouden en het beroep ongegrond verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig om proceskosten te vergoeden, aangezien de Raad van oordeel is dat de verweerster terecht heeft gehandeld in deze zaak.

De uitspraak is gedaan op 8 januari 2009 door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter A. Beuker-Tilstra, met de leden G.L.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp. De griffier M. van Berlo was aanwezig bij de uitspraak.

Uitspraak

08/627 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de erven van [naam betrokkene], laatstelijk wonende te [woonplaats], Israël (hierna: appellanten),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 8 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens [naam betrokkene] (hierna: betrokkene) is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 15 november 2007, kenmerk BZ 47005, JZ/Q60/2007 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is [in] 2008 overleden, waarna het geding ten name van appellanten is voortgezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2008. Appellanten zijn daar niet verschenen, terwijl verweerster zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Als zodanig was haar tevens, voor zover hier van belang, een vergoeding toegekend van de voor haar rekening blijvende kosten van medische behandeling van de uit haar vervolging voortvloeiende ziekten en gebreken, en van de hierbij te maken eigen vervoerskosten.
1.2. In juni 2002 heeft betrokkene verweerster verzocht om haar ook een vergoeding toe te kennen van de kosten van begeleiding naar haar medische behandelingen.
Die aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 3 februari 2003, onder overweging dat appellante de haar al toegekende vergoedingen voor huishoudelijke hulp en voor vervoer voor het onderhouden van sociale contacten voor die begeleiding kan aanwenden. Tegen dit besluit heeft betrokkene geen bezwaar gemaakt.
1.3. In november 2006 heeft betrokkene verweerster nogmaals verzocht om een vergoeding van de kosten van begeleiding naar medische behandelingen.
Hierbij is aangegeven, samengevat, dat die begeleiding nog steeds noodzakelijk is en dat de aan de afwijzing van de eerdere aanvraag ten grondslag gelegde motivering onjuist is.
Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 13 februari 2007, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het nu bestreden besluit, op de grond dat geen aanleiding bestaat om de eerdere afwijzing met toepassing van artikel 61, tweede lid, van de Wet te herzien.
1.4. In beroep is namens betrokkene vooral nogmaals benadrukt dat de overweging dat voor andere doeleinden toegekende vergoedingen maar gebruikt moeten worden voor de kosten van begeleiding, niet juist is.
2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
2.1. Verweerster heeft de aanvraag van betrokkene van november 2006, gelet op de daarbij aangevoerde redenen, terecht aangemerkt als een verzoek om herziening van het onder 1.2 genoemde, tussen partijen rechtens onaantastbaar geworden besluit van 3 februari 2003.
2.2. Op grond van het bepaalde in artikel 61, tweede lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard, hetgeen met zich brengt dat de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid kan toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of door betrokkene feiten of omstandigheden in het geding zijn gebracht die aan verweerster bij het nemen van haar eerdere besluit niet bekend waren en dat besluit in een zodanig nieuw daglicht plaatsen dat verweerster daarin aanleiding had moeten zien om tot herziening over te gaan.
2.3. Van door betrokkene aan haar aanvraag van november 2006 ten grondslag gelegde nieuwe feiten en omstandigheden is de Raad niet gebleken. Betrokkene heeft deze aanvraag in wezen doen steunen op haar gevoelen dat de eerdere afwijzing berust op een onjuiste motivering. Het middel van herziening kan echter niet worden gebruikt om alsnog op te komen tegen een al rechtens onaantastbaar geworden besluit.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden en het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD