ECLI:NL:CRVB:2009:BG9586

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3148 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van hersteldverklaring en arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 23 mei 2003 ziek was, stelde dat hij onafgebroken arbeidsongeschikt was en daarom recht had op een WAO-uitkering. Het Uwv had echter eerder een hersteldverklaring afgegeven per 15 oktober 2003, waartegen appellant in beroep ging. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

Tijdens de zitting op 28 november 2008 heeft appellant zijn argumenten herhaald, maar het Uwv verwees naar eerdere uitspraken die de hersteldverklaring bevestigden. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat appellant niet voor een WAO-uitkering in aanmerking kwam, omdat hij niet de vereiste wachttijd van 52 weken arbeidsongeschiktheid had volbracht. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van griffier M.D.F. de Moor, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

07/3148 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 26 april 2007, 06/1435
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2008. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door J.A. Klaver.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit op bezwaar van 8 december 2006, waarbij het besluit van 27 juli 2006 tot weigering van een WAO-uitkering is gehandhaafd, ongegrond verklaard.
2.1. Appellant heeft in hoger beroep dezelfde argumenten aangevoerd als in de bezwaar- en beroepsprocedure. Hij is het -kort samengevat- niet eens met de hersteldverklaring per 15 oktober 2003 van het Uwv. Hij is van mening dat hij sinds zijn ziekmelding per 23 mei 2003 onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en daarom in aanmerking dient te komen voor een WAO-uitkering.
2.2. Het Uwv heeft bij verweerschrift wederom gewezen op de uitspraak van de Raad van 31 mei 2006 (LJN AX7637), welke uitspraak ziet op de hersteldverklaring. Bij deze uitspraak heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep ongegrond is verklaard, bevestigd. Hiermee staat de hersteldverklaring per 15 oktober 2003 in rechte vast. Van een toename van de beperkingen van appellant na deze datum is het Uwv niet gebleken. Het Uwv houdt dan ook vast aan het standpunt dat appellant, uitgaande van zijn ziekmelding van 23 mei 2003, de wettelijke wachttijd van 52 weken volgens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) niet heeft volbracht.
3.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv bij het besluit van 28 december 2006 terecht en op goede gronden heeft beslist dat appellant niet voor een WAO-uitkering in aanmerking komt omdat hij niet 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. De door appellant in hoger beroep aangevoerde en ter zitting nog aangevulde gronden geven de Raad geen aanleiding tot twijfel aan het oordeel van de rechtbank.
3.2. Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
3.3. De Raad acht geen termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.D.F. de Moor.
KR