ECLI:NL:CRVB:2009:BG9582
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor functies in het kader van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak, die werd behandeld door de Centrale Raad van Beroep, ging het om het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering. De uitspraak vond plaats op 9 januari 2009. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Th.P.M. Moons, had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, dat de beëindiging van haar uitkering per 19 maart 2006 handhaafde. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.
Appellante voerde aan dat haar beperkingen door de bezwaarverzekeringsarts waren onderschat, met name in verband met haar fibromyalgie en rugklachten. Ze stelde dat ze niet in staat was om de voorgehouden functies te vervullen, omdat ze ernstige beperkingen ondervond bij dynamische handelingen en samenwerken. De bezwaarverzekeringsarts had echter in een rapportage van 27 augustus 2007 toegelicht dat er geen aanleiding was om zijn eerdere medisch oordeel te herzien.
De Raad overwoog dat de bezwaararbeidsdeskundige de geschiktheid van de functies had beoordeeld op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeerde dat de functies, ondanks de beperkingen van appellante, geschikt waren, omdat de samenwerking in deze functies niet in strijd was met haar functionele mogelijkheden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,- bedroegen.