ECLI:NL:CRVB:2008:BG9008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2838 WAO + 07-2840 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 2 april 2007 uitspraak deed in een geschil over de herziening van de WAO-uitkering van appellante. Appellante ontving voorheen een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, maar deze werd per 23 februari 2006 ingetrokken omdat het Uwv haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% had vastgesteld. Na bezwaar werd appellante met ingang van dezelfde datum voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt verklaard. In de procedure heeft het Uwv een nieuw besluit genomen, waarbij appellante met ingang van 23 februari 2006 voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van 11 mei 2006 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 13 maart 2007 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functionele mogelijkhedenlijst (FML) op een deugdelijke medische grondslag berustte. Appellante was het niet eens met deze oordelen en stelde dat zij in een hogere mate arbeidsongeschikt was dan het Uwv had aangenomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van appellante niet slagen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 24 december 2008 door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

07/2838 WAO
07/2840 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 2 april 2007, 06/723 en 07/270 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Gerritsen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitvoeriger uiteenzetting van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellante ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Bij besluit van 22 december 2005 is die uitkering ingetrokken per 23 februari 2006 op de grond dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% moet worden gesteld. Bij besluit van 11 mei 2006 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 december 2005 in zoverre gegrond verklaard dat appellante met ingang van 23 februari 2006 voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
1.2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 mei 2006. Hangende dit beroep heeft het Uwv op 13 maart 2007 een nieuw besluit op het bezwaar van appellante genomen, waarbij zij met ingang van 23 februari 2006 voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd. De rechtbank heeft het beroep van appellante mede gericht geacht tegen het besluit van 13 maart 2007.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 11 mei 2006 niet-ontvankelijk en haar beroep tegen het besluit van 13 maart 2007 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht.
2.1. Het medisch onderzoek dat aan de bestreden besluitvorming ten grondslag ligt, is volgens de rechtbank op voldoende zorgvuldige wijze geschied. De rechtbank is voorts tot de conclusie gekomen dat de functionele mogelijkheden lijst (FML) waarin de voor appellante geldende mogelijkheden en beperkingen zijn opgenomen op een deugdelijke medische grondslag berust. De rechtbank zag in de toelichting op de FML geen zogenoemde verborgen beperkingen. Zij heeft voorts overwogen dat de artsen van het
Uwv in beginsel een volledig en juist onderzoek hebben verricht, waarbij informatie van de zogenoemde behandelend sector is betrokken, alsmede rapporten van een door appellante geraadpleegd trainingsinstituut. In de desbetreffende rapportage van de bezwaarverzekeringsarts is vermeld dat appellante een ongeval heeft gehad, maar dat er geen objectief medische verklaring is gevonden voor haar vermoeidheidsklachten. Er is sprake van een subjectief ervaren klachtenpatroon zonder somatische afwijkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft gemotiveerd te kennen gegeven waarom er geen indicatie is voor een urenbeperking. Hij acht appellante in navolging van de primaire verzekeringsarts normaal belastbaar met dien verstande dat "overmatige statische belastingen van nek en schouders" moeten worden vermeden. Uit het dossier komt naar voren dat de eerder bij appellante vastgestelde posttraumatische stressstoornis en anemie in remissie respectievelijk onder controle zijn. Slechts de klachten als gevolg van een auto ongeluk staan op de voorgrond. In hetgeen appellante blijkens de gedingstukken heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat voor de klachten van appellante wel een objectief medische verklaring bestaat. Appellante stelt weliswaar dat er duidelijke somatische afwijkingen zijn aangetroffen, maar zij licht dit nauwelijks toe, laat staan dat zij dit onderbouwt. De enkele mededeling dat appellante op de wachtlijst staat voor een pijncursus bij Het Roesingh kan niet als onderbouwing gelden. Dat appellante zich tijdens de behandeling door deze instelling in september 2006 heeft ziek gemeld, zegt volgens de rechtbank niets over de beperkingen van appellante op 23 februari 2006. De rechtbank zag voorts geen aanleiding te oordelen dat met de beperkingen van appellante onvoldoende rekening is gehouden. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op artikel 18, eerste lid, van de WAO slechts rekening kan worden gehouden met het verlies van verdiencapaciteit dat het rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg is van ziekte of gebrek. Evenmin ziet de rechtbank een reden voor het instellen van een onafhankelijk medisch onderzoek.
2.2. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kon de toetsing van de rechtbank doorstaan. Voorts achtte zij door de desbetreffende bezwaararbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat de door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem gegenereerde signaleringen, gezien de toelichting daarbij, in het geval van appellante geen probleem vormen. De voor haar geschikt bevonden functies blijven binnen appellantes belastbaarheid, aldus de rechtbank. Hoewel een van de voorgehouden functies moest vervallen, heeft dit, naar het oordeel van de rechtbank terecht, niet geleid tot de indeling van appellantes arbeidsongeschiktheid in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse.
3. Appellante kan zich niet verenigen met hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot het bestreden besluit. Zij heeft volstaan met te verwijzen naar hetgeen zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. Appellante die, naar de Raad begrijpt, uitsluitend hoger beroep heeft ingesteld voor zover haar beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, stelt - samengevat - dat zij in een hogere mate arbeidsongeschikt is dan het Uwv heeft aangenomen. Zij voert voorts aan dat zij op medische gronden de haar voorgehouden functies niet kan vervullen.
4.2. Die gronden slagen niet. De Raad verwijst daartoe naar de in 2.1 en 2.2 samengevatte overwegingen van de rechtbank, welke overwegingen hij onderschrijft. Dit heeft tot gevolg dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bedee en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.R.A. van Raaij.
JL