ECLI:NL:CRVB:2008:BG9000
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- H. Bedee
- P.J. Jansen
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WAO-uitkering tijdens detentie
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering van betrokkene, die gedurende zijn detentie onterecht was doorbetaald. Betrokkene ontving vanaf 14 oktober 1975 een WAO-uitkering, maar werd op 15 februari 2001 gedetineerd. De Raad voor de Rechtspraak ontving op 23 februari 2001 een melding van deze detentie. Na zijn vrijlating op 18 september 2001, heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) op 30 mei 2005 besloten om de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van € 12.312,64 terug te vorderen. Betrokkene maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat betrokkene niet redelijkerwijs kon weten dat hij geen recht had op de uitkering tijdens zijn detentie, omdat hij tijdig melding had gemaakt van zijn detentie en de uitkering door appellant was doorbetaald. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat betrokkene op de hoogte had moeten zijn van de wetgeving die zijn recht op uitkering tijdens detentie beïnvloedde. De Raad oordeelde dat betrokkene, door een publicatie in de GAK Infokrant, op de hoogte was van de inwerkingtreding van de Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden (Wsg) en de gevolgen daarvan voor zijn uitkering.
De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank over de ontvankelijkheid van het beroep tegen het eerste bestreden besluit, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat betrokkene recht had op de WAO-uitkering tijdens zijn detentie. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de terugvordering geen onaanvaardbare gevolgen voor betrokkene had.