ECLI:NL:CRVB:2008:BG8995

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3191 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en verschoonbaarheid van termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was verlaagd van 35-45% naar 25-35% arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank 's-Gravenhage heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante stelt in hoger beroep dat zij om medische redenen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die kunnen leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de medische redenen van appellante niet voldoende zijn om aan te nemen dat zij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad verwijst naar rapportages van de bezwaarverzekeringsarts die aangeven dat appellante in staat was om haar zaken te regelen, ondanks haar psychische klachten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 24 december 2008.

Uitspraak

08/3191 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 16 april 2008, 07/2573 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2008. Voor appellante is verschenen mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van Nood.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 26 september 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, met ingang van 30 november 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Bij brief van 29 november 2006 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 februari 2007 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante stelt in hoger beroep dat de rechtbank met het oordeel dat de door appellante gegeven medische redenen geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding opleveren, de ernst van de psychiatrische problematiek van appellante heeft miskend. Volgens appellante was zij in de periode waar het om gaat op psychische gronden niet in staat haar zaken adequaat af te handelen en dus ook niet in staat tijdig bezwaar te maken. Dat appellante samen met haar werkgever een aanvraagformulier voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft ingediend, doet daaraan in de visie van appellante niet af, evenmin als het feit dat zij voor haar dochter en het huishouden zorgdroeg.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Niet in geschil is dat de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt tegen het besluit van 26 september 2006, is overschreden. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. In dat verband volgt de Raad appellante niet in haar stelling dat zij om medische redenen buiten staat was om tijdig bezwaar te maken. Daarbij is van belang dat in de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts B.C.M. Admiraal van 18 december 2006 en 6 augustus 2007 inzichtelijk en gemotiveerd is uiteengezet dat er gelet op het ziektebeeld van appellante geen reden was om aan te nemen dat zij niet in staat was tijdig bezwaar te maken of dit door derden te laten doen. In die rapportages is erop gewezen dat in de periode van juli 2006 tot en met november 2006 geen sprake is geweest van een paniekaanval en dat appellante, voor zover er al sprake was van een paniek- of angstaanval, daarvan binnen korte tijd geacht moet worden te zijn hersteld. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat appellante bekend was met haar ziektebeeld en heeft geleerd daarmee om te gaan, en dat is gebleken dat zij adequaat kan nadenken en de nodige acties kan ondernemen, zoals het verzorgen van haar dochter en huishouden en het formuleren van hulpvragen. De Raad kan de bezwaarverzekeringsarts in die redenering volgen. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat appellante in staat is gebleken om op 5 november 2006 een formulier ten behoeve van een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid in te vullen en in te dienen. Datzelfde geldt voor een formulier van 5 september 2006 ten behoeve van een aanvraag in het kader van de Wet WIA. Ook was appellante in staat om op 15 november 2006 op het spreekuur van de verzekeringsarts te verschijnen. Dat appellante genoemde formulieren heeft ingevuld samen met haar werkgever, zoals zij heeft gesteld, neemt niet weg dat appellante kennelijk in staat was zelf actie te ondernemen naar aanleiding van de haar toegezonden formulieren.
4.3. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel kunnen leiden. Wat betreft de rapportage van de psycholoog R. Bakker en klinisch psycholoog G. van Rossum van 5 januari 2007, onderschrijft de Raad het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat deze rapportage onvoldoende reden geeft om aan te nemen dat appellante niet in staat was tijdig bezwaar te maken. Weliswaar komt uit deze rapportage naar voren dat sprake was van ernstige psychische klachten, maar niet dat appellante buiten staat was om – eventueel met hulp van derden – bezwaar te maken. Daarbij neemt de Raad ook in aanmerking dat de rapportage niet kan afdoen aan de hiervoor onder 4.2 genoemde feiten en omstandigheden en dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan deze rapportage dateert van na de periode die hier ter beoordeling staat.
4.4. Ter zitting van de Raad is namens appellante nog betoogd – zo begrijpt de Raad – dat het Uwv inmiddels zou hebben erkend dat appellante volledig arbeidsongeschikt is en dat het daarom temeer onbegrijpelijk is dat het Uwv erin volhardt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Dat betoog kan de Raad niet volgen. De vraag of sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid is van een geheel andere aard dan de vraag of sprake is van verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Voor zover het Uwv appellante al als volledig arbeidsongeschikt zou hebben aangemerkt in de periode waar het in deze zaak om gaat, brengt dat niet mee dat appellante daarom ook buiten staat moet worden geacht tijdig bezwaar te maken.
4.5. Gelet op het voorgaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bedee en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.R.A. van Raaij.
GdJ