de erven en/of rechtverkrijgenden van [betrokkene], (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2007, 05/5985 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], (hierna: betrokkene)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 10 december 2008
Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en heeft vervolgens diverse brieven aan de Raad gezonden.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en een nader besluit van 20 december 2007 ingezonden.
Betrokkene is op 5 december 2007 overleden. Appellanten hebben kenbaar gemaakt de procedure te willen voortzetten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2008. Partijen zijn daarbij niet verschenen
1.1. Betrokkene, geboren in 1943, heeft in november 2004 een aanvraag om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Svb. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij van 1961 tot en met 1973 in Bennekom bij een bouwbedrijf dan wel als zelfstandige heeft gewerkt en in Ede heeft gewoond. Bij de aanvraag is een kopie overgelegd van een bewijs van verzekering bij het Algemeen Ziekenfonds Neder Veluwe waaruit blijkt dat betrokkene gedurende de periode 2 mei 1966 tot en met december 1966 bij dit ziekenfonds verzekerd is geweest. De Svb heeft vervolgens informatie ingewonnen omtrent de gestelde werkzaamheden van appellant en omtrent zijn gestelde verblijf hier te lande. Tevens heeft de Svb de door betrokkene na de aanvraag toegezonden brieven nader onderzocht.
1.2. Bij besluit van 5 juli 2005 heeft de Svb vastgesteld dat betrokkene geen verzekeringstijdvakken krachtens de AOW heeft opgebouwd in de periode 1 juli tot en met 1 mei 1966 en van 1 januari 1967 tot en met 5 juli 2005.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 21 november 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 5 juli 2005 ongegrond verklaard, onder de overweging dat het zonder verifieerbare gegevens niet mogelijk is omtrent de periode 1961 tot en met 1973 tijdvakken van verzekering te honoreren. Aangezien wel een kopie van de ziekenfondsverzekering van betrokkene is overgelegd waaruit blijkt van inschrijving van 2 mei 1966 tot en met december 1966 heeft de Svb die periode als verzekerd tijdvak ingevolge de AOW vastgesteld.
2. Ter zitting van de rechtbank is naar aanleiding van vragen van de rechtbank namens de Svb meegedeeld dat het bestreden besluit wordt ingetrokken. De Svb heeft onderkend dat het onderzoek dat is voorafgegaan aan het primaire en het bestreden besluit niet volledig is geweest, althans dat uit de gedingstukken niet blijkt dat een volledig en zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vervolgens het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Svb opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van betrokkene, met bepaling over vergoeding van het griffierecht.
3.1. Met het besluit van 20 december 2007 heeft de Svb het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 5 juli 2005 gedeeltelijk gegrond verklaard en de periode van 29 april 1966 tot en met 22 januari 1968 als verzekerd tijdvak voor de AOW aangemerkt.
3.2. Het besluit van 20 december 2007 vormt een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarbij niet geheel is tegemoet gekomen aan betrokkene. Dit betekent dat dit besluit betrokken dient te worden in deze procedure.
De beroepsgronden kan en zal de Raad bespreken in verband met het besluit van 20 december 2007. Appellanten hebben geen belang bij een afzonderlijke beoordeling van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank betreffende het besluit van 21 november 2005 en dat zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad is van oordeel dat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat betrokkene in de periode van 1961 tot en met 28 april 1966 en vanaf 23 januari 1968 tot en met 1973 in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Bij zijn oordeelsvorming acht de Raad het van belang dat de Svb onder meer een uitgebreid onderzoek heeft ingesteld naar de vermeende woonplaats van betrokkene. Daartoe is zowel het centrale bevolkingsregister als het register van de gemeente Ede geraadpleegd en is komen vast te staan dat betrokkene bij de gemeente Ede ingeschreven heeft gestaan van 29 april 1966 tot en met 22 januari 1968. Bij het onderzoek naar het werkverleden van betrokkene heeft de Svb informatie ingewonnen bij het Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid en daarbij de bevestiging gekregen dat betrokkene gedurende ongeveer twee jaar bijdragen heeft gestort. Daarbij heeft het pensioenfonds aangegeven dat de naam van de toenmalige werkgever van betrokkene niet meer is te achterhalen. Zowel van betrokkene zelf als namens hem zijn geen bewijsstukken omtrent het arbeidsverleden van betrokkene geleverd in de vorm van bankafschriften, werkbriefjes of een werkgeversverklaring. Van andere omstandigheden op grond waarvan betrokkene als verzekerd aangemerkt zou kunnen worden is de Raad niet gebleken.
4.2. Uit het voorafgaande volgt dat het besluit van 20 december 2007 in rechte standhoudt, zodat het daartegen gericht geachte beroep ongegrond moet worden verklaard.
4.3. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 20 december 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.