ECLI:NL:CRVB:2008:BG8439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2168 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de dienstbetrekking en premieloon in het kader van WAO-suppleties

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen appellante, vertegenwoordigd door mr. W.B. Bouwman, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de beoordeling van de dienstbetrekking van de directeur van appellante en de vraag of suppleties op zijn WAO-uitkering tot het premieloon behoren. De Raad heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst met de directeur eindigde op 30 november 2004, en dat de omstandigheid dat de directeur geen werkzaamheden meer hoefde te verrichten, niet betekent dat de arbeidsovereenkomst eerder was beëindigd. De Raad heeft de beleidsregels beoordeling dienstbetrekking niet van toepassing verklaard, omdat de situatie van appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een onduidelijke dienstbetrekking. Tevens is overwogen dat de suppleties op de WAO-uitkering van de directeur tot het premieloon behoren, zoals ook blijkt uit een eerder arrest van de Hoge Raad. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

07/2168 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2007, 06/4157
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.B. Bouwman FB, belastingadviseur te Didam, hoger Beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 november 2007 heeft mr. Bouwman nog een aantal stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2007. Appellante is daar
verschenen bij haar gemachtigde mr. M. Wery, kantoorgenoot van mr. Bouwman,
voornoemd alsmede haar directeur [naam directeur], terwijl het Uwv zich heeft laten
vertegenwoordigen door mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en
omstandigheden.
2.1. Bij een op 1 juni 2005 bij appellante plaatsgevonden looncontrole is gebleken dat
appellante geen premies heeft ingehouden op aan haar directeur, [naam directeur] (hierna: [directeur]) betaalde suppleties op diens uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die hem ingaande 26 maart 2002 werd verleend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%.
2.2. Bij besluiten van 8 februari 2006 heeft het Uwv aan appellante correctienota’s over
de premiejaren 2002 tot en met 2004 opgelegd.
2.3. Het bezwaar tegen deze besluiten heeft het Uwv bij besluit van 4 juli 2006 ongegrond verklaard.
2.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen dat besluit ingestelde
beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de suppleties tot het premieloon als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de CSV behoren, op de grond dat in de tussen appellante en [directeur] gesloten vaststellingsovereenkomst is bepaald dat de arbeidsovereenkomst per 30 november 2004 eindigt.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Daarbij heeft zij aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst met [directeur] reeds op 25 maart 2002 was beëindigd, omdat [directeur] vanaf dat moment geen arbeid meer behoefde te verrichten voor appellante. Ook is een beroep gedaan op de Beleidsregels beoordeling dienstbetrekking, Stcrt. 2003, 138. Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte de grief dat [directeur] geen aanspraak kan maken op een werkloosheidsuitkering en dat dit in strijd is met het Europese recht, buiten behandeling gelaten.
3.1. De Raad is van oordeel dat hetgeen van de zijde van appellante in hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding geeft de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Hiertoe heeft de Raad overwogen dat in de tussen appellante en [directeur] gesloten arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat de arbeidsovereenkomst eindigt met wederzijds goedvinden per 30 november 2004. De omstandigheid dat kennelijk nader was overeengekomen dat appellant geen werkzaamheden behoefde te verrichten brengt niet mee dat de arbeidsovereenkomst vóór 30 november 2004 was geëindigd. Het beroep op de Beleidsregels beoordeling dienstbetrekking faalt nu deze regels betrekking hebben op de beoordeling van situaties waarin het bestaan van een dienstbetrekking en derhalve het bestaan van verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen niet eenduidig is. Dit doet zich echter in de onderhavige situatie niet voor.
3.2. Daarnaast is de Raad van oordeel dat ook uit het door de rechtbank aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 12 april 1995, LJN AA1560, volgt dat de suppleties op WAO-uitkeringen tot het premieloon behoren.
3.3. Ten aanzien van het beroep op het Europese recht is de Raad met de rechtbank van oordeel dat in dit geding slechts aan de orde is de vraag of de suppleties op de WAO-uitkering van [directeur] tot het premieloon behoren. Die vraag heeft de Raad in de rechtsoverwegingen 2.1. en 2.2. bevestigend beantwoord.
4. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en
G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 december 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip loon in de artikelen 4 tot en met 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
OA