als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2007, 06/3880 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: college)
Datum uitspraak: 18 december 2008
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 26 juni 2008 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant verzet gedaan.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op 13 november 2008. Partijen zijn niet verschenen.
1. Appellant heeft aan het college verzocht een studieschuld van € 14.075,73 kwijt te schelden. Het college heeft dit geweigerd en die weigering na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 15 augustus 2006.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
3. Bij de in rubriek I genoemde uitspraak heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de beroepstermijn is overschreden; appellant heeft het beroepschrift weliswaar voor het einde van de beroepstermijn ter post bezorgd, maar dit is later dan een week na afloop van de beroepstermijn binnengekomen. Voorts is geoordeeld dat appellant geen grond heeft aangevoerd waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest.
4. In het verzetschrift heeft appellant aangevoerd dat hij per abuis hoger beroep heeft ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, maar dit abuis direct heeft hersteld. Verder heeft hij aangevoerd dat de postverzending tussen Nederland en Suriname en vice versa niet optimaal is. Hij heeft het beroepschrift op 9 januari 2008 aangetekend ter post bezorgd en het heeft hem verbaasd dat het pas op 22 januari 2008 bij de rechtbank Rotterdam is ontvangen. Volgens de postservice in Suriname zou het maximaal drie dagen moeten duren. Appellant vindt de afweging onevenredig en de beslissing onredelijk en onbillijk.
5.1. In de uitspraak waartegen het verzet is gericht heeft de Raad uiteengezet dat de termijn voor hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam eindigde op 11 januari 2008. In artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bepaald dat bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Uitgaande van de ontvangstdatum bij de rechtbank Rotterdam, 22 januari 2008, is het later dan een week na 11 januari 2008 ontvangen.
5.2. Appellant heeft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam blijkens zijn brief van 18 maart 2008 aan de Raad, op 10 december 2007 ontvangen.
Uit het verzetschrift blijkt dat appellant ermee bekend is dat de postverwerking tussen Suriname en Nederland niet optimaal verloopt. Door het beroepschrift pas op 9 januari 2008 ter post te bezorgen heeft appellant een risico genomen dat het beroepschrift niet tijdig zou binnenkomen. Naar vaste rechtspraak (CRvB 23 maart 2004, LJN AO9104) dient dit risico voor rekening van appellant te worden gelaten, nu appellant niets heeft aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat hij het beroepschrift niet eerder ter post had kunnen bezorgen. De termijnoverschrijding is daarom niet verschoonbaar.
5.3. De Raad merkt tot slot nog op dat bepalingen over de beroepstermijn voorschriften van openbare orde zijn waarvan uitsluitend in gevallen van verschoonbare termijnoverschrijding kan worden afgeweken.
6. Het verzet dient ongegrond te worden verklaard.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en J.G. Treffers en K. Zeilemaker als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 december 2008.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.