ECLI:NL:CRVB:2008:BG8378

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-960 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanvragen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers met betrekking tot inkomstenderving na 65-jarige leeftijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, erkend als burger-oorlogsslachtoffer, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1939, had in maart 2007 verzocht om een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Dit verzoek werd afgewezen omdat verweerster van mening was dat de appellant zijn werkzaamheden als docent cultuurgeschiedenis niet had beëindigd vanwege zijn oorlogsinvaliditeit. De Raad heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen.

De Raad oordeelt dat bij aanvragen op grond van de Wet, in situaties waarin een betrokkene na zijn 65-jarige leeftijd nog gedeeltelijk werkzaam blijft, verweerster moet beoordelen of er sprake is van feitelijke inkomstenderving als gevolg van oorlogsinvaliditeit. De Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie en stelt dat het niet voldoende is om enkel te kijken naar de beëindiging van werkzaamheden voor de 65-jarige leeftijd. De appellant had zijn aanvraag onderbouwd met een inkomensdaling die hij had ervaren in zijn werkzaamheden als freelance docent en kunstenaar.

De Centrale Raad van Beroep concludeert dat het bestreden besluit van verweerster onvoldoende gemotiveerd was en in strijd was met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad vernietigt het besluit en beveelt verweerster aan om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerster veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn reiskosten vergoed krijgt, en het griffierecht wordt terugbetaald.

Uitspraak

08/960 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 11 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening
28 december 2007, kenmerk BZ 7909, JZ/I/70/2007, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2008. Aldaar is appellant in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [naam echtgenote]. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1939, is op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en als zodanig met ingang van 1 augustus 2004 in aanmerking gebracht voor de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet alsmede enige bijzondere voorzieningen.
1.2. In maart 2007 heeft appellant zich tot verweerster gewend met het verzoek hem in aanmerking te brengen voor een periodieke uitkering op grond van de Wet. Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 29 juni 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat appellant zijn werkzaamheden in 2003 als docent cultuurgeschiedenis niet heeft beëindigd vanwege zijn oorlogsinvaliditeit.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Verweerster heeft bij de vraag of appellant op grond van de Wet in aanmerking kan worden gebracht voor een periodieke uitkering, zo begrijpt de Raad uit de gedingstukken en is namens verweerster ter zitting ook bevestigd, uitsluitend bezien of appellant voor het bereiken van de 65 jarige leeftijd werkzaamheden in beroep of bedrijf heeft moeten beëindigen of blijvend verminderen vanwege zijn oorlogsinvaliditeit.
2.2. Op grond van artikel 7, aanhef en onder a, van de Wet heeft recht op een periodieke uitkering het burger-oorlogsslachtoffer dat vóór het bereiken van de leeftijd waarop soortgelijke valide personen in de regel hun werkzaamheden beëindigen, door zijn invaliditeit welke het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, gedwongen werd of wordt zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf te beëindigen of blijvend te verminderen, indien en voor zover hij buiten staat is door of in verband met arbeid een inkomen te verwerven, gelijk aan het inkomen, dat hij uit vorenbedoeld beroep of bedrijf zou hebben genoten, indien hij niet invalide zou zijn geweest.
2.3. Bij de toepassing van artikel 7, aanhef en onder a, van de Wet mag verweerster er in het algemeen van uitgaan dat degene die de in het algemeen gebruikelijke pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar heeft bereikt niet meer is aangewezen op inkomsten uit beroep of bedrijf. In navolging van zijn uitspraak gegeven in een soortgelijk geval in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (CRvB 23 oktober 2002, LJN AF 3477) is de Raad echter van oordeel dat bij aanvragen op grond van de Wet in de situatie dat een betrokkene langer geheel of gedeeltelijk in het arbeidsproces werkzaam blijft, zoals appellant die naast het beroep van part-time freelance docent in het vrije beroep van kunstenaar werkzaam is gebleven, verweerster op grond van de omstandigheden van het concrete geval dient te beoordelen of bij een betrokkene na zijn 65 jarige leeftijd sprake is van een feitelijke inkomstenderving als gevolg van de oorlogsinvaliditeit.
3. In het licht van het voorgaande en mede in aanmerking genomen dat appellant aan de onderhavige aanvraag ten grondslag heeft gelegd een ingaande 2007 ingetreden inkomensterugval vanuit de beroepen (freelance)docent en kunstenaar, komt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke motivering en daarom, wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor vernietiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht tot slot termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerster te veroordelen in de proceskosten van appellant, welke worden begroot op
€ 28,06 als door hem gemaakte reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 28,06 te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad;
Bepaalt dat de Pensioen- en Uitkeringsraad aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 december 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD