ECLI:NL:CRVB:2008:BG8359

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3013 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en termijnoverschrijding bij bezwaar

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant). De intrekking vond plaats per 14 september 2005, na een besluit van 18 juli 2005. Betrokkene maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard vanwege een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Betrokkene had op 2 september 2005 bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet in verzuim was, omdat hij tijdens zijn afwezigheid in Marokko niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank vernietigde het besluit van appellant en droeg hem op een nieuw besluit te nemen.

Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Hij stelde dat betrokkene zelf verantwoordelijk was voor het treffen van maatregelen om zijn belangen te behartigen tijdens zijn afwezigheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat betrokkene, ondanks zijn afwezigheid, niet verschoonbaar in verzuim was geweest. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van betrokkene was om tijdig bezwaar te maken, vooral omdat hij een besluit kon verwachten. De Raad verwierp de argumenten van appellant en concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

Uiteindelijk vernietigde de Centrale Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor het toekennen van proceskosten aan betrokkene. De uitspraak werd gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk, in tegenwoordigheid van griffier M.C.T.M. Sonderegger, op 17 december 2008.

Uitspraak

07/3013 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2007, 06/73 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 17 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sovka. Betrokkene is verschenen bij gemachtigde mr. M.L.J. Schilt-Thissen, advocaat te Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 18 juli 2005 heeft appellant de uitkering van betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 14 september 2005 ingetrokken.
1.2. Namens betrokkene is bij faxbericht van 2 september 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 december 2005 (het bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 18 juli 2005 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen. Verder heeft de rechtbank appellant veroordeeld in de door betrokkene gemaakte proceskosten en bepaald dat appellant het griffierecht aan betrokkene vergoedt. Naar het oordeel van de rechtbank gaat de stelling van appellant dat betrokkene tijdens diens afwezigheid zorg had moeten dragen voor zaakwaarneming niet op. Dit vergt volgens de rechtbank niet alleen dat betrokkene tijdens zijn vakantie in Marrokko iemand anders de toegang tot zijn woning moet verlenen, maar voorts dat iemand anders zijn post moet openen en vervolgens gemachtigd door betrokkene tijdig een bezwaarschrift moet indienen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke zaakwaarneming, die een vergaande bemoeienis van een derde vergt met de persoonlijke levenssfeer van betrokkene, in redelijkheid niet van betrokkene kan worden verlangd. Nu betrokkene pas na zijn terugkeer in Nederland kennis heeft kunnen nemen van het besluit van 18 juli 2005 en hij zo spoedig mogelijk, op 2 september 2005, bezwaar heeft ingediend, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat betrokkene met de indiening van het bezwaarschrift redelijkerwijs in verzuim is geweest.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank en is van mening dat de omstandigheid dat aan een belanghebbende toestemming wordt verleend om in het buitenland vakantie te houden geen reden is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Appellant is, onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 13 augustus 2002 (LJN AE7076), van mening dat betrokkene zelf toereikende maatregelen dient te treffen ter behartiging van zijn belangen voor de tijd dat hij afwezig is. Het ligt op zijn weg om voorzorgmaatregelen te treffen dat gewaarborgd is dat tijdig bezwaar kan worden gemaakt, te meer nu hij een besluit kon verwachten en tevoren al kenbaar had gemaakt dat hij daartegen bezwaar zou maken. Voorts is niet gebleken dat betrokkene heeft gevraagd een dergelijk besluit naar zijn vakantie-adres in Marokko te sturen. Er bestaat geen rechtsplicht om besluiten naar het vakantie-adres te sturen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 18 juli 2005 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard Volgens vaste jurisprudentie van de Raad, onder meer neergelegd in zijn uitspraak van 13 augustus 2002, LJN AE7076 alsmede in zijn uitspraken van 30 juni 2004, LJN AP8343 en 4 oktober 2007, LJN BB4926, dient een betrokkene die voor een langere tijd afwezig is, toereikende maatregelen te treffen ter behartiging van de eigen belangen. Als wordt nagelaten om adequate maatregelen te treffen om tegen een of meer eventueel in de vakantie te ontvangen besluiten tijdig bezwaar - op al dan niet nader aan te geven gronden - aan te tekenen, moet dit voor rekening van de betrokken verzekerde blijven. Dit klemt temeer indien de betrokkene een besluit kan verwachten. In de omstandigheid dat betrokkene met toestemming van appellant buitenlands was en zo spoedig mogelijk na zijn vakantie bezwaar heeft gemaakt, ziet de Raad, anders dan de gemachtigde van betrokkene meent, geen verschoonbare reden voor termijnoverschrijding.
4.3. Het overwogene in 4.2 leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep slaagt. Dit brengt mee dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
JL