ECLI:NL:CRVB:2008:BG8359
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en termijnoverschrijding bij bezwaar
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant). De intrekking vond plaats per 14 september 2005, na een besluit van 18 juli 2005. Betrokkene maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard vanwege een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Betrokkene had op 2 september 2005 bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet in verzuim was, omdat hij tijdens zijn afwezigheid in Marokko niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank vernietigde het besluit van appellant en droeg hem op een nieuw besluit te nemen.
Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Hij stelde dat betrokkene zelf verantwoordelijk was voor het treffen van maatregelen om zijn belangen te behartigen tijdens zijn afwezigheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat betrokkene, ondanks zijn afwezigheid, niet verschoonbaar in verzuim was geweest. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van betrokkene was om tijdig bezwaar te maken, vooral omdat hij een besluit kon verwachten. De Raad verwierp de argumenten van appellant en concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.
Uiteindelijk vernietigde de Centrale Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor het toekennen van proceskosten aan betrokkene. De uitspraak werd gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk, in tegenwoordigheid van griffier M.C.T.M. Sonderegger, op 17 december 2008.