04/6567 + 04/6597 + 08/5486 WAZ
op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: het Uwv), en
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 21 oktober 2004, 03/713 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 17 december 2008
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. H.C.M. Looijmans, wonende te Someren, eveneens hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft M. Braakman, orthopedisch chirurg te Weert, onder dagtekening 14 maart 2007 als deskundige van verslag en advies gediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2007. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.G. de Jong. Voor betrokkene is mr. H.C.M. Looijmans verschenen.
Na de behandeling van de gedingen ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Het Uwv heeft op 11 september 2008 een nieuw besluit genomen.
De gedingen zijn opnieuw ter zitting behandeld op 5 november 2008. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.S. van Daatselaar. Voor betrokkene is
mr. H.C.M. Looijmans verschenen.
1.1. Betrokkene is sinds 1972 werkzaam geweest als zelfstandig voeger. Met ingang van 15 februari 1990 is hem een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) toegekend in verband met zijn pols- en rugklachten die zijn ontstaan als gevolg van een ongeval. De uitkering werd met ingang van 1 maart 1997 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Per 1 januari 1998 is de AAW-uitkering omgezet naar een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheids-verzekering zelfstandigen (WAZ).
1.2. Bij besluit van 25 juni 2002 is de WAZ-uitkering van betrokkene met ingang van 1 juli 2001 voortgezet en daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene ongewijzigd vastgesteld op 25 tot 35%. Namens betrokkene is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 30 januari 2003 (hierna: bestreden besluit 1) is het bezwaar in zoverre gegrond verklaard dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 juli 2001 nader is vastgesteld op 35 tot 45%.
1.3. Betrokkene verrichtte op die datum gedurende een paar uur per dag nog enkele van de werkzaamheden die hij ook voorheen verrichtte.
1.4. Bestreden besluit 1 berust op het standpunt dat betrokkene op 1 juli 2001, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de nog voor hem geschikt geachte functies. Naar aanleiding van het bezwaar van betrokkene heeft de bezwaararbeidsdeskundige een nader onderzoek ingesteld en is daarbij tot de conclusie gekomen dat een aantal van de aanvankelijk voor betrokkene geselecteerde functies moet komen te vervallen maar dat er wel een voldoende aantal geschikte functies resteert. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor hem geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit van 44,1%, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid bij bestreden besluit 1 is bepaald op 35 tot 45%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit
1 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Voorts is het Uwv daarbij veroordeeld tot het vergoeden van het door betrokkene betaalde griffierecht en de door hem gemaakte proceskosten.
2.1. De rechtbank heeft weliswaar een namens betrokkene aangevoerde grief over de berekening van het maatmaninkomen verworpen, maar een grief over de geschiktheid van de voorgehouden functies wel gehonoreerd. De rechtbank heeft inzake die geschiktheid in de aangevallen uitspraak, waarin betrokkene is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder, het volgende overwogen:
" Namens eiser is tevens naar voren gebracht dat de belasting in de functie inpakster koekjes zijn belastbaarheid overschrijdt. Deze grief slaagt wél.
Verweerders bezwaarverzekeringsarts heeft de voor eiser geldende belastbaarheid op het punt kortcyclisch buigen en torderen vastgesteld op 15 keer per uur 30 graden, waarbij incidenteel buigen tot 60 graden mogelijk is, evenals buigen tot 30 graden in een hogere frequentie. Ook indien dit laatste inhoudt dat eiser op 1 juli 2001 meer dan 15 keer per uur tot 30 graden kon buigen, dan betekent dit nog niet dat hij toen ook 50 keer per uur dat aantal graden kon buigen (zoals vereist in de functie van inpakster koekjes en overigens ook in de functie van verkooptelefoniste/advertentie-acquisiteur). Mede gezien de brief d.d. 1 december 2003 van de door eiser geraadpleegde orthopaedisch chirurg Dr. B. Vanermen acht de rechtbank het verantwoord om aan te nemen dat eiser ten tijde hier van belang niet in staat was 50 keer per uur 30 graden te buigen, zodat verweerder ten onrechte de twee zojuist genoemde functies aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag heeft gelegd.
Mitsdien moet het bestreden besluit - met gegrondverklaring van het daartegen gerichte beroep - wegens strijd met het motiveringsbeginsel worden vernietigd."
3. Zowel het Uwv als betrokkene zijn tegen die uitspraak in hoger beroep gekomen. Het hoger beroep van het Uwv richt zich tegen de vernietiging van het bestreden besluit vanwege de ongeschiktheid van de functies inpakster koekjes en verkooptelefoniste/advertentie-acquisiteur. Het door betrokkene ingediende hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het maatmaninkomen juist is vastgesteld.
3.1. Zoals is vermeld in rubriek I heeft de Raad na de behandeling van de zaak ter zitting van 8 mei 2007 het onderzoek heropend. Bij brief van 13 november 2007 heeft de Raad een aantal vragen aan het Uwv gesteld over de berekening van het maatmaninkomen en het door het Uwv gevoerde beleid ten aanzien van de aftrek van de zogeheten AA-premies op het maatmaninkomen van zelfstandigen. Dit heeft ertoe geleid dat het Uwv een nieuwe berekening van het maatmaninkomen heeft gemaakt waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in een hogere klasse uitkomt, namelijk 45 tot 55% in plaats van 35 tot 45%. Bij het besluit van 11 september 2008 (hierna: bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene alsnog gegrond verklaard en de mate van diens arbeidsongeschiktheid met ingang van 2 juli 2001 (bedoeld zal zijn: 1 juli 2001) vastgesteld op 45 tot 55%.
3.2. Dit betekent dat het Uwv in bestreden besluit 2 te kennen heeft gegeven de in bestreden besluit 1 neergelegde grondslag van de schatting niet langer te handhaven. Gelet hierop dient, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 1 gegrond te worden verklaard.
3.3. Ter zitting van de Raad op 5 november 2008 heeft de gemachtigde van betrokkene desgevraagd aangegeven dat met bestreden besluit 2 tegemoet is gekomen aan de bezwaren tegen de vaststelling van het maatmaninkomen. Betrokkene handhaaft evenwel zijn standpunt dat de aan hem voorgehouden functies te belastend voor hem zijn in verband met zijn rugklachten. Omdat met bestreden besluit 2 niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van betrokkene, dient de Raad met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit besluit in de procedure te betrekken. Dit betekent dat het beroep tegen bestreden besluit 1 geacht wordt mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
3.4. Hierna zal de Raad achtereenvolgens een oordeel geven over het hoger beroep van het Uwv en dat van betrokkene voor zover dit geacht wordt mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
Hoger beroep Uwv
3.4.1. Het Uwv heeft aangevoerd zich niet te kunnen verenigen met het oordeel van de rechtbank dat betrokkene op de datum in geding niet in staat was om 50 keer per uur 30 graden te buigen en dat daarom de functies inpakster koekjes en verkooptelefoniste/advertentie-acquisiteur ten onrechte aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag zijn gelegd. Voor de motivering van dat standpunt heeft het Uwv verwezen naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer van 23 december 2004. In die rapportage geeft De Brouwer de volgende verklaring voor het feit dat hij in het door hem opgestelde belastbaarheidspatroon niet expliciet heeft aangegeven dat betrokkene 50 keer per uur 30 graden kan buigen.
" De aangegeven belastbaarheid (zonder toelichting) vloeit voort uit de FIS-methodiek. Indien de verzekeringsarts van mening is dat buigen in een meer dan incidentele frequentie beperkt moet blijven tot dertig graden dan kan er slechts gekozen worden voor vijftien maal per uur. Indien men een hogere frequentie wil scoren zit men direct vast aan een grotere buighoek. Zo is een frequentie van vijftigmaal wel te scoren maar zit daaraan een minimale buiging van 45 graden vast. Omdat die score mij aan de forse kant leek heb ik gekozen voor vijftien maal dertig graden met daarbij een toelichting. De door mij gegeven toelichting dat belanghebbende in een behoorlijke frequentie tot dertig graden mag buigen mag zeker worden begrepen als het toestaan van een frequentie van vijftigmaal per uur."
3.4.2. Voorts geeft De Brouwer in de genoemde rapportage onder meer nog aan dat uit lichamelijk onderzoek is gebleken dat betrokkene een alleszins redelijke buigfunctie heeft en dat het buigen tot 30 graden in een frequentie van minder dan een keer per minuut een uitermate geringe belasting is.
3.4.3. De Raad heeft aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige een advies te laten uitbrengen. De reeds in rubriek I genoemde orthopedisch chirurg M. Braakman heeft zich kunnen verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts aangescherpte belastbaarheid. Ook met betrekking tot de frequentie van buigen tot 30 graden (50 keer per uur) alsmede incidenteel buigen tot 60 graden heeft hij aangegeven de visie van de bezwaarverzekeringsarts te ondersteunen. Daarbij is opgemerkt dat de buigingshoek voor een groot deel vanuit de heup wordt gemaakt en niet vanuit de rug. Daarbij is het zo dat betrokkene op de datum in geding en ook daarna werkzaamheden verrichtte die tenminste een dergelijke belasting vereisten. Ook het 3 keer per dag 25 traptreden op en neer lopen is geen probleem omdat die belasting inwerkt op de heup-, knie-, enkel- en voetgewrichten en niet zozeer op de rug.
3.4.4. Namens betrokkene is een reactie op het rapport van de orthopedisch chirurg Braakman ingezonden waarin wordt aangevoerd dat een structurele en langdurige belasting ten aanzien van buigen en traplopen in een werksituatie zal leiden tot een versneld slijtageproces van de rug. Voorts wordt opgemerkt dat betrokkene in zijn huidige werkzaamheden niet structureel 50 keer per uur 30 graden buigt en niet 3 keer per dag 25 traptreden op en neer loopt. Enerzijds omdat die werkzaamheden beperkt zijn tot 3 à 4 uur per dag en anderzijds omdat hij zich een zodanige werkwijze heeft aangewend dat het buigen van de rug tot een minimum wordt beperkt.
3.4.5. De Raad is evenwel van oordeel dat uit de bevindingen van de deskundige Braakman blijkt dat het buigen en traplopen in de frequentie die is aangegeven nauwelijks belastend is voor de rug omdat die bewegingen niet vanuit de rug worden gemaakt. In de rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. De Raad tekent hierbij aan dat uit het rapport van de deskundige blijkt dat de wervelkolom van betrokkene een leeftijdsconforme veroudering toont. Uit dit rapport blijkt niet van een bij de belastbaarheid van betrokkene in aanmerking te nemen risico op een versnelde slijtage van de rug. Hieruit volgt dat de Raad de aan betrokkene voorgehouden functies in overeenstemming acht met de voor hem geldende belastbaarheid.
3.4.6. Dit betekent dat het hoger beroep van het Uwv slaagt.
Hoger beroep betrokkene
3.4.7. Zoals onder 3.4.5 is aangegeven is de Raad van oordeel dat de functies in overeenstemming zijn met de voor betrokkene vastgestelde belastbaarheid, zodat het hoger beroep van betrokkene niet kan slagen. Het beroep voor zover dit geacht moet worden te zijn gericht tegen bestreden besluit 2 dient ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
4.1. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 805,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.449,-.
4.2. Met betrekking tot de vordering tot vergoeding van de kosten van het uitgebrachte rapport van de door betrokkene ingeschakelde orthopedisch chirurg dr. B. Vanermen is de Raad van oordeel dat deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu betrokkene van deze kosten geen bewijsstuk in de vorm van een rekening met een urenopgave heeft overgelegd.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 30 januari 2003 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 11 september 2008 ongegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 1.449,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het betaalde griffierecht van € 29,- in eerste aanleg en € 102,- in hoger beroep vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008.