[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 6 oktober 2005, 04/1302 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2008
Namens appellant heeft mr. A.H.M. van den Broek van FNV Bondgenoten hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 3 september, 4 september en 6 september 2007 heeft mr. E.R. Lambooy, jurist te Utrecht, als opvolgend gemachtigde van appellant aanvullende gronden ingediend en nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2007. Appellant is verschenen bij gemachtigde, mr. Lambooy voornoemd. Het Uwv is, zoals bericht, niet verschenen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Bij brieven van 18 en 26 oktober 2007 heeft het Uwv vragen van de Raad beantwoord.
Desgevraagd heeft appellant bij brief van 23 november 2007 hierop gereageerd.
Bij brief van 7 december 2007 heeft het Uwv nadere stukken in geding gebracht.
Op 8 februari 2008 heeft appellant een reactie ingezonden.
Op 14 februari 2008 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft wederom plaatsgevonden op 19 februari 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.C. Crombach.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Bij brief van 17 april 2008 heeft appellant, onder inzending van stukken, vragen van de Raad beantwoord.
Bij brieven van 13 juni en 4 augustus 2008 heeft het Uwv nadere reacties ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft wederom plaatsgevonden op 10 september 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.W. Huiskamp.
1. Bij besluit van 23 juli 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 15 september 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Bij besluit van 5 oktober 2004 (besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 juli 2004 deels gegrond verklaard, doch de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant gehandhaafd.
2. Het door appellant tegen besluit 1 ingestelde beroep is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard, met bepaling dat het Uwv het griffierecht en de proceskosten aan appellant vergoed.
3. In hoger beroep heeft appellant gronden gericht tegen de medische en arbeidskundige grondslag van besluit 1 en op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade.
4. Bij besluit van 14 februari 2008 (besluit 2) heeft het Uwv appellant bericht dat, onder gegrondverklaring van zijn bezwaar, zijn uitkering ingevolge de WAO met ingang van 15 september 2004 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Raad heeft vervolgens na de zitting van 19 februari 2008 het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over aard en omvang van de beweerdelijk door appellant geleden schade.
5. Appellant heeft bij brief van 17 april 2008 verzocht om het Uwv te veroordelen aan hem de volgende kosten en schaden te vergoeden:
1. de proceskosten voor de procedures bij de rechtbank en de Raad;
2. immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door het Uwv;
3. reiskosten van appellant in verband met bezoek van zijn gemachtigde, zijn werkgever en het CWI;
4. premieschade ter zake van de ‘WAO-gatverzekering’;
5. telefoon- en portikosten;
6. wettelijke rente over de periode van 15 september 2004 tot en met 17 april 2008.
6. Bij brief van 13 juni 2008 heeft het Uwv zich ter zake de bovengenoemde verzoeken op het standpunt gesteld, dat (1) de proceskosten onder het Besluit proceskosten bestuursrecht vallen, (2) er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, en dat (3) de reiskosten, (4) de premieschade, (5) de telefoon- en portikosten en (6) de wettelijke rente door het Uwv zullen worden vergoed.
7. De Raad overweegt het volgende.
7.1. Met besluit 2 is geheel tegemoet gekomen aan het beroep van appellant. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb wordt het beroep niet geacht mede te zijn gericht tegen het besluit 2.
7.2. De Raad houdt het ervoor dat besluit 1 als ingetrokken kan worden beschouwd. Nu namens appellant een verzoek is gedaan om toepassing van artikel 8:73 van de Awb heeft appellant belang behouden bij een vernietiging van de aangevallen uitspraak en besluit 1, zodat de Raad daartoe zal overgaan.
7.3. De Raad stelt vast dat over de schadeposten 3 tot en met 6 tussen partijen geen geschil bestaat, zodat de Raad zich daarover niet behoeft uit te laten. De Raad heeft er kennis van genomen dat het Uwv bij brief van 4 augustus 2008, met bijlagen, heeft bericht dat aan besluit 2 uitvoering is gegeven, waarbij verrekening heeft plaats gevonden met de aan appellant verstrekte uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Als gevolg daarvan heeft, bij gebreke van een positief verschil in bruto uitkeringsbedrag, geen vergoeding van wettelijke rente kunnen plaats vinden. Appellant heeft hier niet op gereageerd.
7.4. Ter zake het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM stelt de Raad vast dat appellant alleen verzoekt om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn door het Uwv. Met betrekking tot dit verzoek overweegt de Raad dat vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het Uwv op 2 augustus 2004 tot besluit 1 een termijn van twee maanden is verstreken. De Raad acht daarmee van overschrijding van de redelijke termijn door het Uwv geen sprake. De Raad rekent de termijn die vervolgens is verstreken tot besluit 2 niet toe aan het Uwv, omdat gedurende deze termijn de zaak van appellant onder de rechter was.
8. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens de veroordeling van het Uwv in de proceskosten en het griffierecht;
Verklaart het beroep tegen besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit;
Wijst af het verzoek van appellant tot veroordeling van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van immateriële schade;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 103,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof als voorzitter en H. Bedee en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.