06/4999 ZW + 06/5000 WAO + 07/1969 WAO + 07/3916 ZW
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 24 juli 2006, 06/187 en 05/6102 (hierna: de aangevallen uitspraken),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2008
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn moeder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
1. Appellant heeft vanaf 23 september 2002 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangen. Per 24 oktober 2003 heeft appellant zich vanuit die situatie ziekgemeld in verband met gewrichtsklachten. Bij besluit van 23 december 2004 heeft het Uwv appellant met ingang van 29 november 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Per 3 januari 2005 heeft appellant zich opnieuw ziekgemeld. Het Uwv heeft bij besluit van 17 maart 2005 de uitkering ingevolge de Ziektewet met ingang van 2 maart 2005 beëindigd. Bij besluit van 18 november 2005 (bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen het besluit van 17 maart 2005 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen het besluit van 23 december 2004 is bij besluit van
22 december 2005 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Bij beide bestreden besluiten is meegedeeld dat de door appellant gemaakte kosten voor de behandeling van het bezwaar niet worden vergoed.
2. Bij de aangevallen uitspraken zijn de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en is het Uwv opgedragen nieuwe besluiten te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gemotiveerd of de in bezwaar ingebrachte medische informatie aanleiding geeft meer beperkingen te stellen en is met de vernietiging van bestreden besluit 2 de grondslag aan bestreden besluit 1 ontvallen. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van respectievelijk € 887,69 en € 644,- en heeft voorts bepaald dat de door appellant betaalde griffierechten worden vergoed. Het Uwv heeft bij besluiten van 15 maart 2007 en 3 april 2007 opnieuw de bezwaren ongegrond verklaard en meegedeeld dat de voor de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten niet worden vergoed. Tegen deze besluiten heeft appellant beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepschriften doorgezonden aan de Raad.
3.1. Appellant heeft gesteld dat bij de aangevallen uitspraken ten onrechte is geweigerd het Uwv te veroordelen in de kosten van de rapportages van het Instituut Psychosofia en in de kosten van het opvragen van medische inlichtingen bij behandelaars van appellant. Voorts is zekerheidshalve hoger beroep ingesteld tegen alle overige gronden ten aanzien waarvan de rechtbank niet tot een beoordeling is gekomen.
3.2. De Raad stelt vast dat bij de aangevallen uitspraken de bestreden besluiten op (medisch-)inhoudelijke gronden zijn vernietigd en dat daarbij behoudens gedeeltelijke afwijzing van de proceskostenveroordeling geen beroepsgronden - onvoorwaardelijk en zonder voorbehoud - zijn verworpen. Derhalve moet het hoger beroep worden beschouwd als uitsluitend gericht tegen die gedeeltelijke afwijzing van de proceskostenveroordeling.
3.3. Het Uwv heeft verzocht de besluiten van 15 maart 2007 en 3 april 2007 in de procedure te betrekken. Nu het hoger beroep alleen betrekking heeft op de proceskostenveroordeling, ziet de Raad evenwel geen aanleiding het hoger beroep - op de voet van artikel 6:18 en artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - aan te merken als mede gericht tegen die besluiten. De Raad wijst in dit verband op zijn uitspraak van 6 januari 2006 (LJN: AV5118). De Raad zal de beroepschriften, gericht tegen de besluiten van 15 maart 2007 en 3 april 2007, onder toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb doorzenden ter behandeling door de rechtbank.
4.1. Appellant heeft gesteld dat door de rechtbank is miskend dat de kosten van de rapportages van het Instituut Psychosofia en de kosten van het opvragen van inlichtingen bij medische behandelaars voor vergoeding in aanmerking komen. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat terecht veroordeling in die kosten achterwege is gebleven.
4.2. Uit de jurisprudentie van de Raad volgt dat de kosten van rapportages van het Instituut Psychosofia niet voor vergoeding in aanmerking komen. De Raad wijst op zijn uitspraken van 13 april 2005 (LJN: AT4323), 13 juli 2005 (LJN: AT9828) en
27 september 2006 (LJN: AY9124). De stelling van appellant dat de motivering van de uitspraak van 13 april 2005 haaks zou staan op die in de uitspraak van 13 juli 2005 verwerpt de Raad. Immers laten beide uitspraken geen andere conclusie toe dan dat geen sprake is van kosten van een deskundige als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Evenmin komen de kosten voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 1, onder a, van het Bpb.
4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad - waaronder de hiervoor genoemde uitspraak van 27 september 2006 - kunnen kosten van het opvragen van inlichtingen bij de behandelend sector op grond van artikel 1, onder b, van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Hoewel de Raad begrijpt dat de rechtbank in de door haar aangehaalde uitspraak van 13 april 2005 (LJN: AT4323) wellicht een aanwijzing heeft gezien voor het tegendeel, is de Raad van oordeel dat de rechtbank de veroordeling in deze kosten ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat deze kosten niet op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen. Appellant heeft gesteld dat de (totale) kosten van inschakeling van adviseurs en het opvragen van medische inlichtingen € 3.000,- bedragen. De Raad stelt vast dat deze kosten niet zijn gespecificeerd en evenmin zijn onderbouwd. De Raad concludeert - zij het op andere gronden - dat een veroordeling in de kosten voor het opvragen van inlichtingen bij de behandelend sector door de rechtbank daarom terecht is afgewezen.
4.4. Wat betreft het verzoek tot veroordeling van het Uwv in de voor de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten overweegt de Raad dat de rechtbank dit verzoek niet heeft gehonoreerd. Bij de besluiten van 15 maart 2007 en 3 april 2007 zijn de verzoeken om vergoeding van die kosten (opnieuw) afgewezen. De Raad overweegt dat bij de behandeling van het beroep tegen die besluiten de vraag of aanleiding bestaat voor een veroordeling in de kosten van de behandeling van het bezwaar aan de orde kan worden gesteld. Gelet daarop ziet de Raad thans geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in deze kosten.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraken, voor zover aangevochten, met verbetering van de gronden voor bevestiging in aanmerking komen.
6. De Raad acht ook overigens geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008.