ECLI:NL:CRVB:2008:BG6195
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv werd afgewezen. Het Uwv had op 2 januari 2006 het bezwaar van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering, die was gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van verborgen beperkingen en dat de vaststelling van haar beperkingen niet juist was.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv in hoger beroep toereikend heeft gemotiveerd waarom de drie resterende functies voor appellante passend zijn, op basis van een aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de aangepaste FML, vooral niet met betrekking tot de door appellante gestelde psychische klachten, aangezien zij op het moment van de intrekking van de uitkering niet onder behandeling was en geen medicatie gebruikte. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen verborgen beperkingen waren op het gebied van knielen of hurken, zoals appellante had gesteld.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van 2 januari 2006 gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.288,-. De uitspraak is gedaan op 28 november 2008, met mr. J.T.F. van Berkel als vertegenwoordiger van appellante en mr. W.P.F. Oosterbos voor het Uwv.