ECLI:NL:CRVB:2008:BG6185

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3344 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die oorspronkelijk was vastgesteld op 80 tot 100% en per 2 januari 2006 is verlaagd naar 25 tot 35%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat de medische beperkingen van appellante correct waren vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat er ten onrechte geen nadere raadpleging van haar behandelaars heeft plaatsgevonden. Ze heeft een brief overgelegd van haar reumatoloog, waarin fibromyalgie en mogelijke bijkomende klachten van depressieve aard worden genoemd. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen alle relevante medische informatie hebben betrokken en dat er geen reden was om aan te nemen dat het onderzoek niet zorgvuldig was. De Raad heeft bevestigd dat factoren zoals het voeren van de huishouding en de opvoeding van een kind geen rol spelen bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

07/3344 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 april 2007, 06/1253
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. A.H. Vermeulen, advocaat te Den Haag.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2008. Appellante is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. W.J. Belder.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 1 november 2005 is de aan appellante toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 2 januari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 10 april 2006 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak – samengevat – overwogen en geoordeeld dat er geen reden is om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten, dat de verzekeringsarts appellante heeft onderzocht en informatie heeft opgevraagd bij de huisarts, dat de bezwaarverzekeringsarts daarnaast kennis heeft genomen van informatie van de behandelaars, dat gelet op die informatie niet is gebleken dat de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts onjuist zijn, dat de bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat de verhoogde bloeddruk niet tot extra beperkingen behoeft te leiden en dat hij afdoende heeft gemotiveerd waarom hij het opvragen van informatie bij de huisarts niet nodig vond, dat uit alle medische informatie niet is gebleken dat de aangenomen beperkingen onjuist zijn en dat de geselecteerde functies gelet op de aanvullende rapportage van bezwaararbeidsdeskundige T.E.A. de Groot van 17 januari 2007 geschikt zijn. Omdat de arbeidskundige grondslag pas in beroep voldoende is toegelicht, is het beroep tegen het besluit van 10 april 2006 gegrond verklaard, is dat besluit vernietigd, zijn de rechtsgevolgen ervan geheel in stand gelaten, is het Uwv veroordeeld in de proceskosten in beroep en is het Uwv gelast het griffierecht aan appellante te vergoeden.
4. Appellante heeft in hoger beroep – kort samengevat – doen aanvoeren dat haar beperkingen zijn onderschat. Daartoe heeft appellante doen stellen dat haar klachten ten onrechte niet in onderlinge samenhang zijn beoordeeld, dat ten onrechte is afgezien van raadpleging van haar behandelaars en dat de rechtbank de in beroep overgelegde stukken ten onrechte onbesproken heeft gelaten. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft appellante een brief van de behandelend reumatoloog I.G. Idema van 1 december 2005 overgelegd, waarin wordt aangegeven dat sprake is van fibromyalgie en mogelijk van bijkomende klachten van depressieve aard. Appellante heeft ten slotte doen stellen dat de combinatie van werk, huishouding en opvoeding van haar zoon te zwaar is.
5. De Raad overweegt als volgt.
6.1. Met de rechtbank en op gelijke gronden als de rechtbank heeft gehanteerd, is de Raad van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen reden is om aan te nemen dat het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig en volledig was en dat de medische beperkingen van appellante niet juist zijn vastgesteld.
6.2.1. De Raad stelt vast dat de medische klachten en problemen van appellante door de verzekeringsartsen bij de beoordeling van de gezondheidstoestand van appellante en het opstellen van de ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ zijn betrokken. Dat die klachten en problemen afzonderlijk van elkaar en niet in onderlinge samenhang zijn beoordeeld, acht de Raad onwaarschijnlijk. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapportages is dit immers niet af te leiden. Bovendien geven de in het dossier aanwezige en door de verzekeringsartsen bij de beoordeling betrokken medische verklaringen van (de) behandelaars van appellante geen aanleiding te veronderstellen dat – al dan niet – vanwege de combinatie van klachten meer beperkingen moeten worden aangenomen. Hetzelfde kan worden gezegd van de in beroep overgelegde medische verklaringen die beoordeeld zijn door bezwaarverzekeringsarts M.P.W. Kreté.
6.2.2. De door appellante in beroep overgelegde brief van reumatoloog Idema waarin wordt gesproken over fibromyalgie en de mogelijkheid van bijkomende klachten van depressieve aard, maakt dit niet anders. De reumatoloog spreekt immers enkel van de mogelijkheid van psychische klachten, terwijl bovendien niet is gebleken dat deze opmerking een vervolg heeft gekregen in verder onderzoek en/of behandeling. Overigens hebben de verzekeringsartsen geen ernstige psychopathologie vastgesteld.
6.2.3. Gelet op het vorenstaande bestond er naar het oordeel van de Raad voor de verzekeringsartsen geen aanleiding om tot een nadere raadpleging van een of meerdere behandelaars te komen. De stellingen van appellante ter zake falen derhalve.
6.3. Waar appellante heeft gesteld dat de combinatie van werk, huishouding en de opvoeding van haar kind te zwaar voor haar is, merkt de Raad op dat factoren als het voeren van de huishouding en de opvoeding van een kind bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WAO geen rol kunnen spelen.
6.4. De stelling van appellante dat de rechtbank de in beroep overgelegde medische verklaring onbesproken heeft gelaten, is naar het oordeel van de Raad niet juist. De rechtbank heeft immers in de derde alinea op de derde bladzijde van de aangevallen uitspraak overwogen dat ook in de in beroep overgelegde informatie geen aanknopingspunt is te vinden voor het standpunt dat appellante meer beperkt is dan is aangenomen.
7. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 november 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C. Palmboom.
KR