ECLI:NL:CRVB:2008:BG6178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3288 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en vaststelling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering, die was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. De intrekking vond plaats per 2 oktober 2005, omdat het Uwv een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15% vaststelde. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat er mogelijk sprake was van een depressieve stemming, maar dat dit niet duidelijk was vastgesteld. Hij betwistte de zorgvuldigheid van het psychiatrisch onderzoek dat door de bezwaarverzekeringsarts was uitgevoerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het ontbreken van een sluitende conclusie over de depressieve stemming niet als onzorgvuldig kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid niet afhankelijk was van het al dan niet bestaan van een lichte depressie, aangezien dit niet leidde tot beperkingen in het verrichten van arbeid. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht, die had geoordeeld dat de medische grondslag voor de intrekking van de uitkering in orde was.

De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, met A.C. Palmboom als griffier. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

07/3288 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [Woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 mei 2007, 06/1680
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. A.P.A. Snijders, advocaat te Maastricht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2008. Voor appellant is verschenen mr. Snijders voornoemd. Voor het Uwv is verschenen H.A.T. Laarakker.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 1 augustus 2005 is de aan appellant toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 2 oktober 2005 ingetrokken vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
2. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 30 juni 2006 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak – samengevat – overwogen en geoordeeld dat gelet op de beschikbare medische gegevens geen sprake is van een situatie waarin geen duurzaam benutbare mogelijkheden moeten worden aangenomen, dat de bezwaarverzekeringsarts het medische dossier van appellant en het zich daarin bevindende rapport van psychiater S.J. Duinkerke van 24 april 2006 heeft gezien en beperkingen in het sociale en het persoonlijke functioneren heeft aangenomen, dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts onjuist is, onzorgvuldig is voorbereid of ondeugdelijk is gemotiveerd, dat er voorts geen aanknopingspunten zijn dat de beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat de medische grondslag daarom in orde is. Omdat de arbeidskundige grondslag pas in beroep voldoende is toegelicht, is het beroep tegen het besluit van
30 juni 2006 gegrond verklaard, is dat besluit vernietigd, zijn de rechtsgevolgen ervan geheel in stand gelaten, is het Uwv veroordeeld in de proceskosten in beroep en is het Uwv gelast het griffierecht aan appellant te vergoeden.
4. Appellant heeft in hoger beroep – kort samengevat – doen aanvoeren dat volgens psychiater Duinkerke mogelijk sprake was van een depressieve stemming, dat echter niet duidelijk is waarom dit niet daadwerkelijk is of kon worden vastgesteld en dat het psychiatrisch onderzoek daarom onzorgvuldig dan wel onvolledig was en niet als basis van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling mocht dienen.
5. De Raad overweegt als volgt.
6.1. Met de rechtbank en op gelijke gronden als de rechtbank heeft gehanteerd, is de Raad van oordeel dat, gelet op de stukken, er geen reden is om aan te nemen dat het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig en volledig was en dat de medische beperkingen van appellant niet juist zijn vastgesteld.
6.2.1. Voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid is onder meer gebruik gemaakt van de bevindingen van de door de bezwaarverzekeringsarts J. Jonker ingeschakelde psychiater Duinkerke zoals die blijken uit diens rapport van 24 april 2006. Duinkerke heeft daarin aangegeven dat het onderzoek van appellant onvoldoende gronden heeft opgeleverd om tot een psychiatrische aandoening te concluderen. Daarbij heeft hij vermeld dat tijdens het onderzoek sprake was van onderpresteren en dat dit het gevolg zou kunnen zijn van een lichte depressie. Tot beperkingen voor het verrichten van arbeid zou zo’n lichte depressie volgens Duinkerke echter niet hoeven te leiden; structuur en activering zouden doorgaans juist een positieve uitwerking hebben.
6.2.2. De Raad is niet gebleken dat het ontbreken van een sluitende conclusie over het al dan niet bestaan bij appellant van een lichte depressie moet worden aangemerkt als zijnde het gevolg van een onzorgvuldig dan wel onvolledig psychiatrisch onderzoek. Voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is bovendien niet relevant of in het geval van appellant wel of niet tot het bestaan van een lichte depressie moet worden geconstateerd, omdat het vermogen om arbeid te verrichten er niet door beperkt behoeft te worden. Overigens zijn er in de ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ (FML) van 2 mei 2006 toch beperkingen op het psychische vlak aangenomen. Niet is gebleken dat die beperkingen onvoldoende en/of onjuist zijn. De stelling van appellant faalt derhalve.
7. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 november 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C. Palmboom.
KR