ECLI:NL:CRVB:2008:BG6178
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en vaststelling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering, die was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. De intrekking vond plaats per 2 oktober 2005, omdat het Uwv een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15% vaststelde. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat er mogelijk sprake was van een depressieve stemming, maar dat dit niet duidelijk was vastgesteld. Hij betwistte de zorgvuldigheid van het psychiatrisch onderzoek dat door de bezwaarverzekeringsarts was uitgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het ontbreken van een sluitende conclusie over de depressieve stemming niet als onzorgvuldig kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid niet afhankelijk was van het al dan niet bestaan van een lichte depressie, aangezien dit niet leidde tot beperkingen in het verrichten van arbeid. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht, die had geoordeeld dat de medische grondslag voor de intrekking van de uitkering in orde was.
De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, met A.C. Palmboom als griffier. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.