ECLI:NL:CRVB:2008:BG6128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5767 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerder besluit inzake erkenning als burger-oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij zijn verzoek om herziening van een eerder besluit werd afgewezen. Appellant, geboren in 1942 in het voormalige Nederlands-Indië, had in 2004 een aanvraag ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en om een periodieke uitkering. Deze aanvraag werd in eerdere besluiten afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat appellant oorlogsgebeurtenissen had meegemaakt die onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 vallen.

Appellant heeft in beroep nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd, waaronder getuigenverklaringen van zijn broer en zus, die zouden moeten aantonen dat hij direct betrokken was bij de beschietingen in Madjene en dat zijn vader met excessief geweld is weggevoerd. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de nieuwe informatie niet voldoende was om het eerdere besluit te herzien. De Raad heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen niet consistent zijn met de verklaringen van appellant en dat er geen bewijs is van excessief geweld bij de gebeurtenissen rondom de vader van appellant.

De Raad heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor vernietiging van het bestreden besluit en heeft het beroep ongegrond verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 20 november 2008 door de Centrale Raad van Beroep, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier.

Uitspraak

07/5767 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 20 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 7 september 2007, kenmerk BZ 7639, JZ/A60/2007, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Sittard. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, geboren in 1942 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in augustus 2004 bij verweerster een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en om toekenning van een periodieke uitkering, een toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet, alsmede diverse voorzieningen. Deze aanvraag van appellant is afgewezen bij besluit van verweerster van 24 januari 2005, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 juni 2005, op de grond dat niet is komen vast te staan dat appellant oorlogsgebeurtenissen heeft meegemaakt die onder de werking van de Wet vallen. Daartoe is overwogen dat appellants directe betrokkenheid bij bombardementen op Masamba en bij beschietingen op Madjene onvoldoende is komen vast te staan, dat de ontvoering van eisers zuster en de bijna-ontvoering van hemzelf niet kunnen worden geplaatst binnen de context van ongeregeldheden als bedoeld in de Wet en voorts dat het omkomen van appellants vader ten aanzien van appellant niet kan worden gezien als onder de Wet vallend oorlogsgeweld, aangezien appellant zich elders bevond. Ten slotte is overwogen dat de beschietingen op Makassar niet onder de werking van de Wet kunnen worden gebracht aangezien deze zich hebben voorgedaan in 1950 en de werking van de Wet is beperkt tot de soevereiniteitsoverdracht eind 1949. Het door appellant tegen laatstgenoemd besluit ingediend beroep is bij uitspraak van deze Raad van 27 april 2006, nr. 05/4600 WUBO ongegrond verklaard.
2. Bij schrijven van 16 oktober 2006 heeft appellant verweerster verzocht haar eerdere besluiten te herzien. Hij heeft daarbij gesteld dat hij wegens de bombardementen en beschietingen op Masamba naar Rongkong heeft moeten vluchten en dat zijn vader toen onder de ogen van hem en de andere gezinsleden is weggevoerd en later vermoord en dat hij nadien de beschietingen in Madjene heeft meegemaakt. Dit verzoek heeft verweerster afgewezen bij besluit van 19 januari 2007, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, aangezien zij geen redenen ziet om haar eerdere besluiten te herzien. Voor zover nog van belang is hiertoe overwogen - samengevat - dat de directe betrokkenheid van appellant bij de beschietingen in Madjene niet is komen vast te staan en dat de getuigenverklaring van zus [naam zus] niet overeenkomt met de beschrijving van de beschietingen door appellant. Tevens is niet komen vast te staan dat het wegvoeren van appellants vader gepaard ging met excessief geweld.
3. In beroep heeft appellant benadrukt dat er nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht. Hij heeft nogmaals gewezen op de beschietingen in Madjene en het met excessief geweld wegvoeren van vader. Daarbij heeft hij getuigenverklaringen overgelegd van broer [naam broer] d.d. 7 juni 2007 en van zus [naam zus] van 16 juli 2007. Uit het bestreden besluit zou onvoldoende blijken dat deze getuigenverklaringen zijn meegewogen. Volgens appellant wordt ten onrechte opgemerkt dat die verklaringen niet overeenkomen met de verklaring van appellant.
4. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
4.1. Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard, hetgeen met zich brengt dat de Raad het besluit slechts terughoudend kan toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of door appellant feiten en omstandigheden in het geding zijn gebracht die verweerster bij haar eerdere besluit niet bekend waren en dat besluit in een zodanig nieuw daglicht plaatsen dat verweerster daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
4.2. De Raad heeft in hetgeen door appellant is aangevoerd voor een bevestigende beantwoording van de onder 4.1. geformuleerde vraag geen grondslag gevonden. In de onderhavige procedure is over de omstandigheden waaronder appellants vader is weggevoerd en is omgekomen niet meer helderheid verschaft. Overigens blijkt noch uit datgene wat appellant zelf heeft verklaard, noch uit de verklaring van zijn broer [naam broer], dat er daarbij sprake is geweest van excessief geweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder d, van de Wet. Voorts zijn relevante nieuwe gegevens op het punt van de beschietingen te Madjene niet overgelegd of anderszins ter beschikking gekomen.
De beschietingen waarover objectieve documentatie bestaat, hebben zich in een andere periode voorgedaan dan die waarin appellant en de andere gezinsleden zich (in de kazerne) te Madjene bevonden.
5. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond bestaat zodat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
6. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 november 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.J.A. Reinders.
HD