[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oud-Beijerland (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 20 november 2008
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerder onder dagtekening 12 oktober 2007, kenmerk 3010753, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (APPA), verder: het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door
drs. G.C.M. van Amerongen, en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.L. Knoben, werkzaam bij Loyalis Maatwerkadministraties.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft vanaf 1 december 1961 tot 1 november 1994 in het bedrijfsleven gewerkt. Van 1 september 1970 tot 3 september 1974 was hij wethouder bij de gemeente Oud-Beijerland en van 25 februari 1975 tot 27 juni 1995 was hij heemraad bij het waterschap [naam waterschap]. Naast zijn uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt hij op grond van deze drie dienstverbanden pensioenuitkeringen.
1.2. Bij brief van 20 december 2006 heeft appellant verzocht om vermindering van de AOW-inbouwbedragen bij zijn pensioenuitkeringen en herstel van fouten.
1.3. Bij besluit van 30 januari 2007 is namens verweerder aan appellant meegedeeld dat bij de bepaling van de hoogte van zijn APPA-pensioenuitkering rekening is gehouden met een korting in verband met samenloop van dat pensioen en een uitkering op grond van de AOW, welke korting vanaf 1 november 1994 ook al werd toegepast bij het pensioen van appellant ten laste van het Bedrijfstakpensioenfonds Metalektro. Op grond hiervan is besloten het inbouwpercentage voor het APPA-pensioen met ingang van 1 december 2005 te herzien en nader vast te stellen op nihil. Dit besluit is na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2. Appellant heeft in beroep, kort samengevat, aangevoerd dat de ten onrechte toegepaste korting op zijn APPA-uitkering met volledige terugwerkende kracht tot de aanvang van deze uitkering dient te worden hersteld en terugbetaald, inclusief wettelijke rente en kosten, omdat hij in oktober 1995 namens verweerder met betrekking tot de inbouw verkeerd is voorgelicht. In 2006 kwam hij er bij toeval achter dat deze fout was gemaakt destijds.
3. Verweerder heeft aangevoerd dat in artikel 102, tweede lid, van de APPA dwingend is voorgeschreven dat de vermindering van het inbouwbedrag bedoeld in het eerste lid niet vroeger ingaat dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin het desbetreffende verzoek werd ingediend.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum genoemde inbouwkorting op nihil gesteld dient te worden.
4.2. Verweerder heeft het bestreden besluit terecht gebaseerd op artikel 102 van de APPA. In het eerste lid is, voor zover hier van belang, bepaald dat op verzoek van degene die aantoont dat uit hoofde van zijn recht op algemeen pensioen een vermindering plaatsvindt van enig ander pensioen dan bedoeld in artikel 10, vijfde lid, het bedrag van die vermindering voor zoveel mogelijk in mindering wordt gebracht op het inbouw-bedrag, voor zover bedoelde vermindering betrekking heeft op tijd die gelijktijdig in de desbetreffende betrekkingen is of geacht kan worden te zijn vervuld. Op grond van het tweede lid gaat de vermindering van het inbouwbedrag bedoeld in het eerste lid in met de dag waarop de in dat lid bedoelde omstandigheid is opgetreden, met dien verstande dat deze niet vroeger ingaat dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin het desbetreffende verzoek werd ingediend.
4.3. De onder 4.2. laatstgenoemde bepaling betreft dwingend recht. De Raad kan in hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd onvoldoende aanleiding vinden om het bestreden besluit in rechte aan te tasten. Hetgeen appellant omtrent de voorlichting van destijds naar voren heeft gebracht is niet van een dusdanige hardheid dat dit betekent dat het nakomen van de onderhavige dwingendrechtelijke bepaling door verweerder geen rechtsplicht meer is en in strijd komt met algemene rechtsbeginselen. Dat aan appellant destijds een verkeerd formulier ter beschikking is gesteld, waarop geen ruimte was om andere pensioenen op te geven, had appellant ook zelf kunnen constateren en hij had ook destijds een verzoek tot vermindering van inbouw kunnen indienen. Dat de rechts-opvolger van de andere voormalige werkgever van appellant, het waterschap “[naam waterschap 2]” - onverplicht - wel tot herberekening met verdere terugwerkende kracht en vergoeding van renteschade is overgegaan, kan met betrekking tot het onderhavige besluit, afkomstig van een ander bestuursorgaan, niet tot een ander oordeel leiden.
5. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
6. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 november 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.