[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 mei 2007, 06/5965 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat te Den Haag.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2008. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Gorkum voornoemd. Voor het Uwv is verschenen M.L. Turnhout.
1. Bij besluit van 16 december 2005 is de aan appellante toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, per 17 februari 2006 ingetrokken vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
2. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 juni 2006 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Daartoe is – samengevat – overwogen en geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten, dat daartoe van belang is dat de verzekeringsarts appellante gelet op de aard van de klachten niet lichamelijk hoefde te onderzoeken en geen info hoefde op te vragen bij de huisarts, dat de verzekeringsarts desalniettemin energetische en psychomentale beperkingen heeft aangenomen, dat de bezwaarverzekeringsarts gelet op het bezwaarschrift wel lichamelijk onderzoek heeft verricht en daarover telefonisch heeft overlegd met de huisarts, dat de bezwaarverzekeringsarts geen lichamelijke afwijkingen en geen nieuwe psychische problemen heeft gevonden, dat de ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ (FML) in orde is, dat in beroep geen medische stukken zijn ingebracht op grond waarvan hieraan getwijfeld moet worden, dat daarom een deskundigenonderzoek niet nodig is, dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn overwegingen heeft betrokken dat de zorg voor de twee ernstig gehandicapte kinderen psychisch en fysiek zeer belastend is, dat de overbelasting van appellante vooral het gevolg is van de situatie met de kinderen en het nog ontbreken van adequate voorzieningen in huis, dat verzuim wegens veelvuldige ziekte van de kinderen een aandachtspunt is bij de reïntegratie, dat de geselecteerde functies passend zijn, dat een toeslag voor wisseldiensten onder het Schattingsbesluit 2004 niet meer vereist is en dat de signaleringen door de arbeidsdeskundigen afdoende zijn toegelicht.
4. Appellante heeft in hoger beroep evenals in bezwaar en beroep – kort samengevat – doen aanvoeren dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat er geen informatie is opgevraagd bij haar huisarts, dat niet is gemotiveerd waarom haar beperkingen ondanks de toename van haar klachten zijn afgenomen en dat uit de jurisprudentie van de Raad volgt dat een ziekte die het gevolg is van overbelasting als een ziekte in de zin van de WAO moet worden aangemerkt. Ter ondersteuning van haar stellingen heeft appellante een brief van haar huisarts van 25 april 2007 en het verzekeringsgeneeskundige protocol van de Gezondheidsraad inzake een depressieve stoornis overgelegd. De Raad is verzocht een medisch deskundige in te schakelen. Appellante heeft verder doen aanvoeren dat de geselecteerde functies gelet op de onderschatting van haar beperkingen niet geschikt zijn, dat in de geselecteerde functies sprake is van te veel lawaai, dat de functie van medewerker binderij (Sbc 268030) in nachtdienst verricht moet worden en ook daarom niet geschikt is. Ten slotte heeft appellante doen stellen dat een werkgever haar niet zal aanstellen gelet op haar veelvuldige verzuim als gevolg van ziekte en ziekenhuisbezoek van haar kinderen.
5. De Raad overweegt als volgt.
6.1. Met de rechtbank en op gelijke gronden als de rechtbank heeft gehanteerd, is de Raad van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen reden is om aan te nemen dat het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig en volledig was en dat de medische beperkingen van appellante niet juist zijn vastgesteld.
6.2. De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts – onder meer na telefonische raadpleging van de huisarts van appellante – in zijn rapport van 21 april 2006 gemotiveerd heeft aangegeven dat de elleboog- en rugklachten niet medisch geobjectiveerd kunnen worden en waarschijnlijk het gevolg zijn van het tillen van de kinderen, dat er geen tekenen van ernstige psychopathologie zijn, maar dat wel sprake is van een chronische aanpassingsstoornis door overbelasting als gevolg van de sociale omstandigheden van appellante en van aspecifieke pijn laag in de rug. De Raad stelt verder vast dat in de FML beperkingen op het psychische vlak zijn aangenomen. Uit de voorhanden zijnde medische informatie is echter niet gebleken dat deze beperkingen onvoldoende zijn. Nu er derhalve van moet worden uitgegaan dat er voldoende beperkingen zijn aangenomen doet niet ter zake of de overbelasting – zoals appellante onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Raad heeft gesteld – al dan niet heeft geleid tot een ziekte in de zin van de WAO.
6.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de Raad geen reden om appellante te laten onderzoeken door een medisch deskundige.
7.1. Het Uwv heeft ter zitting aangegeven de aan appellante voorgehouden functie van medewerker binderij niet langer te handhaven vanwege het nachtwerk dat daarin verricht moet worden. Dat betekent dat moet worden teruggevallen op de reservefunctie van produktiemedewerker industrie (Sbc 111180). Voor de mate van arbeidsongeschiktheid heeft dit echter geen gevolgen; die blijft minder dan 15%.
7.2. Uitgaande van de FML van 26 juli 2005 is de Raad niet gebleken dat de geselecteerde functies van produktiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (Sbc 111172), inpakker bakkerijprodukten (Sbc 111190) en produktiemedewerker industrie de belastbaarheid van appellante te boven gaan. Dit geldt ook waar het gaat om het item geluidsbelasting. Appellante is blijkens de FML immers beperkt geacht voor geluidsbelasting in de vorm van gillende kinderen, terwijl niet is gebleken dat dergelijk geluid optreedt in de geselecteerde functies.
7.3. De stelling van appellante ten slotte dat een werkgever haar niet zal aanstellen gelet op haar veelvuldige verzuim, is naar het oordeel van de Raad niet relevant voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WAO en behoeft daarom geen verder bespreking.
8. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 november 2008.