ECLI:NL:CRVB:2008:BG5206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1909 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en motivering van passendheid van functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 23 februari 2007 het beroep van appellante tegen een besluit van het UWV ongegrond verklaarde. Het UWV had bij besluit van 28 december 2005 de WAO-uitkering van appellante herzien van 80-100% naar 65-80% arbeidsongeschiktheid, met ingang van 23 februari 2006. Appellante was het niet eens met deze herziening en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 november 2008 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad oordeelt dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de functies van administratief medewerker, lederbewerker en productiemedewerker industrie passend zijn voor appellante. De Raad verwijst naar de medische rapportages en concludeert dat er onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. De Raad stelt vast dat de verzekeringsartsen beschikten over voldoende informatie om een inschatting van de belastbaarheid van appellante te maken, maar dat de motivering van de passendheid van de functies tekortschiet.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het besluit van 12 juli 2006 gegrond. Het UWV wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.288,-. De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier.

Uitspraak

07/1909 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 februari 2007, 06/2857 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV).
Datum uitspraak: 14 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.R.A. Röschlau, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2008. Voor appellante is verschenen mr. M. Vaessen, advocaat te Utrecht. Zoals aangekondigd, heeft het Uwv zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 28 december 2005 heeft het Uwv de aan appellante toegekende WAO-uitkering die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 23 februari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.3. Bij besluit van 13 juli 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 december 2005 in zoverre gegrond verklaard, dat zij per 23 februari 2006 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht en eerst per 10 augustus 2006 voor 65 tot 80%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 13 juli 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft gelet op de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien het Uwv niet te volgen in zijn standpunt dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 10 augustus 2006 in voldoende mate rekening is gehouden met haar beperkingen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat van de kant van het Uwv uitvoerig en toereikend is gemotiveerd dat de geduide functies van administratief medewerker (Sbc-code 315090), lederbewerker (Sbc-code 272070) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
3. Appellante heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1 Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de verzekeringsartsen en de bezwaarverzekeringsarts beschikten over voldoende informatie en eigen onderzoeksbevindingen om op een verantwoorde wijze een inschatting van de belastbaarheid van appellante te maken. Niet kan worden staande gehouden dat het medisch onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geschied. Dat appellante meent dat haar gezondheidstoestand op 10 augustus 2006 was verslechterd, althans niet was verbeterd, maakt dit niet anders.
4.2. Met betrekking tot de stelling van appellante dat er ten onrechte in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 november 2005 geen beperkingen zijn opgenomen in rubriek 4 “Dynamische handelingen” en dat een verdergaande urenbeperking aan de orde had moeten zijn, verwijst de Raad naar de in hoger beroep ingebrachte rapportage, gedateerd 14 augustus 2008, van de bezwaarverzekeringsarts R.F. Seleski, in welke rapportage naar het oordeel van de Raad toereikend is gemotiveerd dat de FML op deze punten geen aanpassing behoeft. De stelling van appellante is bovendien niet, althans onvoldoende onderbouwd met medische gegevens.
4.3. De Raad volgt appellante wel in haar stelling dat verzuimd is in de FML een beperking op te nemen onder item 1.9.8. In de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 12 oktober 2005 is gesteld dat in het geval van appellante arbeid in een gemiddeld tempo moet worden verricht en in de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 3 november 2005 wordt gesteld dat een normaal werktempo wel mogelijk is. Wanneer iemand doorgaans een normaal handelingstempo heeft maar niet in staat is een (tijdelijk) hoog tempo te realiseren, wordt deze beperking in de FML aangegeven onder 1.9 “Specifieke voorwaarden voor persoonlijk functioneren”: punt 9.8 (hoog handelingstempo) en 9.7 (deadlines en produktiepieken). Bij appellante is wel een beperking aangenomen onder 9.7, maar niet onder 9.8. Dit laatste had in lijn gelegen met het gestelde in beide, hiervoor genoemde verzekeringsgeneeskundige rapportages.
4.4. De Raad stelt evenwel vast dat de functies van administratief medewerker en lederbewerker op het item 1.9.8 geen bijzondere belasting kennen. Dit geldt ook voor één van de drie onder Sbc-code 111180 vallende functies van produktiemedewerker industrie. Deze functie vertegenwoordigt twee arbeidsplaatsen. Bij de twee andere functies produktiemedewerker industrie is als kenmerkende belasting onder 1.9.8 vermeld de frequentie van pakken/plaatsen, 900 keer per uur. De Raad acht - in het bijzonder in de arbeidskundige rapportages van 8 juni 2006 en 14 augustus 2008 - onvoldoende toegelicht waarom deze functies voor appellante als passend moeten worden aangemerkt. Weliswaar is in deze rapportages uiteengezet dat, uitgaande van een normaalwaarde van 1200 keer per uur reiken, hierin geen beletsel is gelegen voor appellante om deze functies te vervullen, doch niet inzichtelijk is geworden of het pakken/plaatsen uitsluitend ziet op de in de functies voorkomende belasting van reiken en niet tevens ziet op andere belastingaspecten.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het besluit van 13 juli 2006 wegens het ontbreken van een toereikende motivering met betrekking tot de passendheid van de hiervoor vermelde twee functies niet in stand kan worden gelaten en in het voetspoor daarvan evenmin de aangevallen uitspraak.
6. De Raad acht termen aanwezig het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.288,- voor in beroep en in hoger beroep verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 12 juli 2006 gegrond;
Vernietigt het besluit van 12 juli 2006;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit neemt op het bezwaar van appellante met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 144,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 november 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M. Lochs.
RB