ECLI:NL:CRVB:2008:BG5113

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6125 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering uitkering na verhoging en nabetaling WAO-uitkering met betrekking tot advocaatkosten

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij haar uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 werd teruggevorderd. De appellante, geboren in 1942, had eerder een periodieke uitkering toegekend gekregen, maar als gevolg van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam werd haar WAO-uitkering verhoogd, wat leidde tot een nabetaling. De verweerster, de Pensioen- en Uitkeringsraad, stelde vast dat appellante teveel aan uitkering had ontvangen en vorderde dit bedrag terug. Tevens werden de advocaatkosten die appellante had gemaakt in het kader van haar WAO-procedure in mindering gebracht op haar uitkering.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2008 heeft appellante betoogd dat de wijze van verrekening van de advocaatkosten onredelijk was, omdat zij deze kosten uit haar netto-inkomen had betaald. De Raad overwoog dat de verweerster op basis van artikel 57 van de Wet gehouden is om rekening te houden met gemaakte kosten voor het verwerven van nieuwe of hogere inkomsten. De Raad concludeerde dat de gekozen verrekeningswijze van de verweerster in lijn was met de wetgeving en dat er geen verplichting bestond voor een integrale vergoeding van de advocaatkosten.

De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te stellen dat appellante recht had op een volledige vergoeding van de advocaatkosten, en dat de verweerster niet gehouden was om een andere berekeningswijze te hanteren. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werden geen termen gezien voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

07/6125 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 13 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 20 september 2007, kenmerk BZ 46887, JZ/L80/2007, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2008. Aldaar is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A. Bierenbroodspot, advocaat te Amsterdam, als haar raadsvrouwe. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 14 juli 2005 heeft verweerster appellante, geboren in 1942, met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet met de vervolgde gelijkgesteld en haar onder meer met ingang van 1 augustus 2004 een periodieke uitkering toegekend, waarvan de grondslag is vastgesteld op het ingevolge de Wet geldende maximum van € 3.619,74 per maand.
1.2. Als gevolg van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2006 (WAO 05/2196), is de aan appellante toekomende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verhoogd en is aan haar een nabetaling gedaan van te weinig ontvangen WAO-uitkering tot een bedrag van € 10.880,- bruto over de periode van 1 december 2004 tot 1 mei 2006.
1.3. Bij berekeningsbeslissing van december 2006, zoals toegelicht bij nader bericht van 29 december 2006, is de aan appellante toekomende periodieke uitkering ingevolge de Wet over de jaren 2004 en 2005 definitief gesteld en daarbij is vastgesteld dat zij over die jaren een bedrag van € 6.388,83 teveel aan uitkering heeft ontvangen, welk bedrag van haar wordt teruggevorderd. Voorts is de aan appellante ingaande 1 januari 2006 toekomende periodieke uitkering voorlopig bijgesteld en is vastgesteld dat zij als gevolg van deze voorlopige bijstelling over de periode van 1 januari 2006 tot 1 oktober 2006 een bedrag van € 4.377,84 teveel aan uitkering heeft ontvangen. Verweerster heeft bij dit besluit de advocaatkosten die appellante heeft gemaakt in het kader van haar WAO- procedure gedeeld over het aantal maanden waarop de door haar ontvangen WAO-nabetaling betrekking had en als verwervingskosten van deze WAO-nabetaling afgetrokken, alvorens deze op de aan appellante over die maand toekomende periodieke uitkering ingevolge de Wet in mindering te brengen. Een namens appellante tegen dit besluit gemaakt bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. In beroep is namens appellante betoogd dat de door verweerster toegepaste wijze van verrekening van advocaatkosten er toe leidt dat de advocaatkosten niet volledig worden vergoed, omdat door appellante de advocaatkosten uit haar netto-inkomen zijn betaald en de compensatie daarvan in het bruto-uitkeringstraject van de periodieke uitkering is geplaatst. Een dergelijke uitkomst acht appellante onredelijk, omdat hierdoor verweerster alle voordeel van de verhoging van de WAO-uitkering heeft en appellante hierdoor maandelijks minder netto uitkering heeft en de kosten om dit nadeel te bereiken voor een aanmerkelijk deel zelf moet betalen.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Ingevolge artikel 57 van de Wet is de uitkeringsgerechtigde op straffe van mogelijke vermindering van zijn uitkering gehouden om aanspraken op wettelijke voorzieningen geldend te maken, welke kunnen leiden tot vermindering van de aanspraken op grond van de Wet. Bij de uitvoering van artikel 57 van de Wet voert verweerster, naar uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt, het beleid dat op verzoek rekening gehouden kan worden met advocaatkosten die zijn gemaakt ter verwerving van nieuwe of hogere inkomsten en dat die kosten in mindering worden gebracht op het te korten bedrag over de periode waarop de betaling betrekking heeft. Naar de opvatting van verweerster ligt deze wijze van compensatie van verwervingskosten, in dit geval advocaatkosten, in lijn met de systematiek van de Wet, waar bij de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet, handelend over de korting van arbeidsinkomsten, ook wordt uitgegaan van een vermindering van de korting met verwervingskosten in het bruto-traject.
3.2. Naar de Raad eerder heeft uitgesproken, in zijn aan partijen bekende uitspraak van 5 juni 2008, reg. nr. 06/5279 WUV, is hij van oordeel dat deze wijze van uitvoering van verweerster past bij een redelijke uitleg en toepassing van artikel 57 van de Wet. De omstandigheid dat deze verrekeningswijze, afhankelijk van de individuele omstandig-heden van de uitkeringsgerechtigde, niet zonder meer leidt tot een netto vergoeding van de kosten die aan een advocaat zijn betaald, doet hier, naar het oordeel van de Raad, niet aan af. Dit gegeven kan de Raad niet brengen tot het oordeel dat verweerster om die reden een andere, minder goed bij de systematiek van de Wet passende berekeningswijze had moeten kiezen.
3.3. De Raad heeft verder in de omstandigheden van het geval van appellante geen aanknopingspunten gevonden verweerster gehouden te achten tot een integrale vergoeding van advocaatkosten over te gaan. Anders dan in het door de gemachtigde van appellante naar voren gebrachte geval, is de Raad in het geval van appellante niet gebleken van zodanige toezeggingen van de zijde van verweerster dat appellante er op mocht vertrouwen dat integrale vergoeding van advocaatkosten zou plaatsvinden. Het vertrouwensbeginsel strekt naar het oordeel van de Raad niet zo ver dat in de ene zaak gedane toezeggingen ook in andere zaken gevolgen moeten hebben.
3.4. Het voorgaande betekent dat het beroep van appellante ongegrond verklaard moet worden.
4. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 november 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD