ECLI:NL:CRVB:2008:BG5054

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6860 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Raadskamer WUBO inzake grondslag periodieke uitkering

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 31 oktober 2007 is genomen. Dit besluit betreft de uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Appellant had eerder een periodieke uitkering ontvangen, vastgesteld op € 3.320,83 per maand, gebaseerd op zijn inkomen als boekhouder. Echter, na een eerdere uitspraak van de Raad, waarin werd vastgesteld dat verweerster niet voldoende had onderbouwd dat appellant een mbo-niveau boekhoudersalaris verdiende, is verweerster een onderzoek gestart naar de heao-opleiding van appellant. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat er geen bewijs was dat appellant een heao-diploma had behaald.

Tijdens de zitting op 25 september 2008 heeft appellant verklaard dat hij wel degelijk een diploma heao bedrijfseconomie heeft behaald aan de Haagse Hogeschool. Hij heeft ook een verklaring overgelegd van de voorzitter van de examencommissie, maar de Raad oordeelt dat deze verklaring niet voldoende bewijs levert voor het bestaan van het diploma. De Raad is van mening dat de verklaring van de voorzitter van de examencommissie geen objectief bewijs biedt en dat de getuigenverklaring van de secretaresse van de examencommissie ook niet relevant zou zijn.

Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat er geen gronden zijn voor vernietiging van het bestreden besluit van verweerster. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er zijn geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2008.

Uitspraak

07/6860 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 6 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 31 oktober 2007, kenmerk CR 2248, JZ/CRBAVB/80/2007, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2008. Daar is appellant in persoon verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Blijkens de gedingstukken heeft verweerster bij besluit van 30 december 2004, aangevuld bij besluit van 9 november 2005, erkend dat appellant in verband met zijn oorlogsinvaliditeit in 1985 zijn beroepsuitoefening als boekhouder heeft beëindigd. De grondslag van de aan appellant per 1 juli 2002 verleende periodieke uitkering is vastgesteld op een bedrag van € 3.320,83 per maand en werd gebaseerd op het inkomen uit het beroep van boekhouder op uitzendbasis.
1.2. Het door appellant tegen het besluit van 9 november 2005 ingestelde beroep heeft de Raad bij zijn uitspraak van 30 november 2006, nummer 05/6834 WUBO, gegrond verklaard. In dat verband heeft de Raad het standpunt ingenomen dat het besluit van 9 november 2005 niet door zijn motivering kan worden gedragen omdat verweerster is uitgegaan van het salaris van een ervaren boekhouder op mbo-niveau, terwijl er aanwijzingen zijn dat appellant een heao-avondopleiding had voltooid. De Raad heeft in zijn uitspraak aangegeven dat verweerster had na te gaan - na verificatie van de heao-opleiding - wat appellant had kunnen verdienen op de ingangsdatum van de periodieke uitkering.
1.3. Uitvoering gevend aan die uitspraak van de Raad is verweerster een onderzoek gestart ter verificatie van de beweerdelijk voltooide heao-opleiding van appellant. Verweerster heeft onder andere informatie opgevraagd van de Haagse Hogeschool en van de INHollandschool. Hierbij is geen bevestiging verkregen van het feit dat appellant een heao-diploma heeft behaald en/of bij één van deze instellingen als student is ingeschreven geweest. Bij het thans bestreden besluit van 31 oktober 2007 heeft verweerster beslist dat met de aangegeven informatie niet kan worden vastgesteld welke opleiding appellant heeft gevolgd en welk diploma hij daarbij heeft behaald. Verweerster heeft daarom geen reden gevonden om tot een andere grondslag te komen. Verweerster heeft haar besluit van 9 november 2005, inhoudende de vaststelling van een grondslag van € 3.320,83 met ingang van 1 juli 2002, gehandhaafd.
2. Appellant kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hij heeft naar voren gebracht dat hij het diploma heao bedrijfseconomie heeft behaald aan de Haagse Hogeschool (avondopleiding) en dat de grondslagberekening met inachtneming van dat diploma dient te worden herberekend. In dat verband heeft appellant gewezen op een door hem ingezonden verklaring van J.H. van der Zwan, voorzitter van de examencommissie Bedrijfseconomie van de Haagse Hogeschool. Verder heeft appellant te kennen gegeven dat hij het zeer op prijs zou stellen wanneer mevrouw Beckers, de secretaresse van vorengenoemde heer Van der Zwan, door de rechtbank (lees: de Centrale Raad van Beroep) zou worden opgeroepen als getuige.
3. In dit geding staat ter beantwoording de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
3.1. De Raad is van oordeel dat verweerster, met het instellen van voormeld onderzoek, de in vorengenoemde uitspraak van de Raad gelegen opdracht naar behoren heeft uitgevoerd. Met verweerster is de Raad van oordeel dat aan de verklaring van de voorzitter van de examencommissie, de heer J.H. van der Zwan, van 26 juli 2007, niet die waarde gehecht kan worden die appellant daaraan gehecht wil zien. Ook de Raad ziet in die verklaring, die slechts een feitelijke weergave is van een verklaring van appellant, geen enkel objectief gegeven naar voren komen dat zou kunnen wijzen op een door appellant behaald diploma bedrijfseconomie op heao-niveau in 1982.
3.2. Voorts is de Raad van oordeel dat een getuigenverklaring van genoemde mevrouw Beckers niets zou kunnen toevoegen of bijdragen aan de bewijsvoering met betrekking tot het bestaan van het diploma heao (avondopleiding) door appellant, omdat zij in haar hoedanigheid van secretaresse van genoemde heer Van der Zwan slechts kan bevestigen wat reeds in de verklaring van de heer Van der Zwan is vermeld. Om die reden heeft de Raad het niet opportuun geoordeeld om mevrouw Beckers als getuige op te roepen.
3.3. De Raad heeft verder in de gedingstukken en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval verweerster tot een herberekening van de grondslag had behoren te komen, zoals door appellant verzocht. Nu er geen enkel objectief bewijs naar voren is gekomen van het bestaan van het door appellant behaalde diploma heao, onderschrijft de Raad verweersters standpunt zoals neergelegd in het bestreden besluit.
4. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond bestaat, zodat het beroep van appellant ongegrond wordt verklaard.
5. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 november 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD