ECLI:NL:CRVB:2008:BG5049

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-7042 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende letsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2008 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant die erkenning als burger-oorlogsslachtoffer had aangevraagd op basis van lichamelijke en psychische klachten, die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië. De aanvraag was eerder afgewezen door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet was voldaan aan de wettelijke eis van lichamelijk en/of psychisch letsel dat leidt tot blijvende invaliditeit. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant weliswaar getroffen is door oorlogsgeweld, maar dat zijn klachten niet in voldoende mate gerelateerd zijn aan de oorlogservaringen om voor erkenning in aanmerking te komen.

De appellant had in april 2007 een aanvraag ingediend, die was afgewezen bij besluit van 9 oktober 2007. In beroep heeft hij zijn psychische klachten benadrukt, maar de Raad oordeelde dat de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die de appellant had onderzocht, de afwijzing van de aanvraag onderbouwden. De Raad concludeerde dat de psychische klachten van de appellant, hoewel aanwezig, niet in aanzienlijke mate belemmerend waren voor zijn dagelijks functioneren. De lichamelijke klachten konden bovendien niet aan de oorlogservaringen worden gerelateerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij aanvragen voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en de strikte eisen die aan de bewijsvoering worden gesteld.

Uitspraak

07/7042 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 6 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 11 december 2007, kenmerk BZ 8102, JZ/R70/2007 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2008. Appellant is daar in persoon verschenen, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. In april 2007 heeft appellant, geboren in 1942 in het voormalige Nederlands-Indië, bij verweerster een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en om toekenning van onder meer een periodieke uitkering. Deze aanvraag heeft appellant gebaseerd op lichamelijke en psychische klachten, die naar zijn mening een gevolg zijn van zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië.
1.2. Verweerster heeft de aanvraag van appellant afgewezen bij besluit van 9 oktober 2007, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Overwogen is dat appellant weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet - te weten zijn internering in de Kaderschool en kamp Meteseh/Pa van der Steur te Magelang tijdens de naoorlogse Bersiapperiode - maar dat niet is voldaan aan de ingevolge de Wet tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel ten gevolge van de ondervonden oorlogscalamiteiten, leidend tot blijvende invaliditeit. Hierbij is in aanmerking genomen dat bij appellant wel sprake is van aan zijn oorlogs-ervaringen toe te schrijven psychische klachten, bestaande uit nachtmerries en herbelevingen, maar dat deze klachten slechts geringe beperkingen opleveren in zijn dagelijks functioneren. Voorts is in aanmerking genomen dat de lichamelijke klachten van appellant niet gerelateerd kunnen worden aan zijn oorlogservaringen, maar duidelijke andere oorzaken hebben.
1.3. In beroep heeft appellant vooral benadrukt dat hij steeds meer last heeft van de beschreven psychische klachten. Verder is appellant van mening dat zijn lichamelijke klachten wel degelijk mede zijn bepaald door de slechte levensomstandigheden ten tijde van zijn kampverblijf.
2. Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
2.1. Blijkens de gedingstukken is het medisch standpunt van verweerster in overeen-stemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Die adviezen berusten op de resultaten van een op verzoek van verweerster door een van deze geneeskundig adviseurs, de arts R.J. Roelofs, ingesteld medisch onderzoek van appellant en op informatie uit de behandelende sector.
2.2. De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de ter beschikking staande medische en andere gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om aan de juistheid van die adviezen te twijfelen.
Hierbij laat de Raad wegen dat de arts Roelofs zeer uitvoerig aandacht heeft besteed aan de door appellant naar voren gebrachte psychische klachten en de gevolgen die deze voor hem hebben in het leven van alledag. Uit die rapportage blijkt dat appellant weliswaar door die klachten wordt geplaagd maar niet dat deze - althans ten tijde van het beoordelingstijdstip - hem in aanmerkelijke mate hinderen in zijn functioneren. Verder is in die rapportage een gemotiveerd standpunt ingenomen over de andere oorzaken van de lichamelijke klachten van appellant. Medische gegevens die op de situatie van appellant een ander licht werpen, zijn niet voorhanden.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond bestaat, zodat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 november 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD