ECLI:NL:CRVB:2008:BG4474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1493 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering op basis van medisch onderzoek en psychische beperkingen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zijn werkzaamheden als applicatiebeheerder had gestaakt vanwege depressieve klachten en vermoeidheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv op een ontoereikende medische grondslag berust. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische beperkingen. De Raad heeft deskundigen, prof. dr. A.H. Schene en dr. C. Dudek-Hodge, ingeschakeld om de psychische toestand van appellant te onderzoeken. Hun rapport van 4 april 2008 concludeert dat appellant lijdt aan een ernstige depressieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis, wat zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt aanzienlijk beperkt. De Raad volgt het oordeel van de deskundigen en stelt vast dat de eerdere inschatting van de arbeidsongeschiktheid van appellant niet correct was. De rechtbank had het bestreden besluit van het Uwv moeten vernietigen, omdat dit besluit niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en draagt het Uwv op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de deskundigen. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 644,--.

Uitspraak

06/1493 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 januari 2006, 05/1745 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Hustinx, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft de psychiater prof. dr. A.H. Schene, in samenwerking met de psychiater i.o. dr. C. Dudek-Hodge, als deskundige onderzoek verricht. Bij rapport van 4 april 2008 is van dit onderzoek aan de Raad verslag gedaan. In reactie op dit rapport heeft het Uwv een rapport ingezonden van een bezwaarverzekeringsarts van 25 april 2008. Naar aanleiding hiervan hebben Schene en Dudek-Hodge bij brief van 11 juni 2008 hun rapport van 4 april 2008 nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. T.M. Penninks, kantoorgenoot van mr. Hustinx. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.F.G. Hermans.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is werkzaam geweest als applicatiebeheerder. Op 14 mei 1998 heeft hij deze werkzaamheden gestaakt wegens depressieve klachten en vermoeidheidsklachten. In aansluiting op de toenmalige wachttijd van 52 weken is aan appellant een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Op 1 september 2004 is appellant onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft gerapporteerd dat de psychische toestand van appellant, na instelling op nieuwe medicatie, de laatste maanden was verbeterd. Volgens de verzekeringsarts was appellant aangewezen op psychisch weinig belastende werkzaamheden en golden er met name beperkingen met betrekking tot omgang met autoriteiten. Hierbij heeft de verzekeringsarts aangegeven dat geen sprake mag zijn van conflictsituaties dan wel emotioneel belastende situaties en dat appellant geen al te grote mate van verantwoordelijkheid mag dragen. De voor appellant aangenomen medische beperkingen zijn door de verzekeringsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
1.3. Aan de hand van deze FML heeft een arbeidsdeskundige functies voor appellant geselecteerd. Op 20 september 2004 heeft de arbeidsdeskundige gerapporteerd dat, gezien de loonwaarde die aan de desbetreffende functies kan worden ontleend, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant moet worden gesteld op 45 tot 55%. Bij besluit van 20 september 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 21 november 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.4. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Hierbij heeft hij een verklaring ingebracht van de behandelend psychiater W.J.H. Dries van 26 oktober 2004. Deze heeft zijn verklaring op verzoek van een bezwaarverzekeringsarts bij brief van 15 mei 2005 toegelicht. Op 31 mei 2005 heeft de bezwaarverzekeringsarts een rapport uitgebracht. Hierin is onder meer vermeld dat geen sprake is van een situatie van "geen duurzaam benutbare mogelijkheden" en dat de primaire verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de psychische beperkingen van appellant. Bij besluit van 15 juni 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen, kort samengevat, dat niet is gebleken dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust en dat ook de arbeidskundige kant van het bestreden besluit juist kan worden geacht.
3.1. In hoger beroep heeft appellant, evenals in eerste aanleg, naar voren gebracht dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische beperkingen. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij onder meer een expertiserapport ingebracht van de psychiater J.H. Bent van 17 april 2006.
3.2. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld, kort weergegeven, dat de psychische belastbaarheid van appellant juist is ingeschat en dat de WAO-uitkering met ingang van 21 november 2004 terecht is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In het kader van het door Schene en Dudek-Hodge verrichte deskundigenonderzoek is appellant psychiatrisch onderzocht en heeft daarnaast een neuropsychologisch onderzoek plaatsgevonden. Voorts hebben Schene en Dudek-Hodge kennis genomen van de in het dossier aanwezige medische informatie. In het hiervoor vermelde deskundigenrapport van 4 april 2008 is als diagnose vermeld een depressieve stoornis, matig ernstig en recidiverend, alcoholabusus en voorts een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven met vooral trekken van een borderline, obsessief-compulsieve en paranoïde persoonlijkheidsstoornis. Hierbij is aangegeven dat de borderlinetrekken op de voorgrond staan. Volgens Schene en Dudek-Hodge is appellant zeer beperkt in het aangaan van sociale contacten en is hij aangewezen op werkzaamheden, waarin hij geen direct contact heeft met directe collega's en leidinggevenden, alsmede werkzaamheden waarbij hij geen dan wel alleen een zeer geringe werkdruk hoeft te ervaren. Voorts hebben Schene en Dudek-Hodge melding gemaakt van beperkingen in verband met opstart-, concentratie- en impulsproblemen. In de hiervoor aangehaalde brief van 11 juni 2008 hebben Schene en Dudek-Hodge hun conclusies gehandhaafd. Hierbij is onder meer benadrukt dat bij appellant op 21 november 2004 sprake was van een ernstige, meerdere clusters omvattende persoonlijkheidsstoornis en dat hij toen nauwelijks meer zelfstandig, dat wil zeggen zonder hulp van familieleden, functioneerde.
4.2. In vaste jurisprudentie van de Raad ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is geïndiceerd. In dit geval ziet de Raad geen aanleiding voor afwijking van dit uitgangspunt. De Raad is van oordeel dat Schene en Dudek-Hodge een zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht en dat zij de door hen getrokken conclusies inzichtelijk hebben gemotiveerd. Naar aanleiding van de reactie van een bezwaarverzekeringsarts van 25 april 2008 op het deskundigenrapport hebben Schene en Dudek-Hodge hun conclusies gemotiveerd gehandhaafd. Gelet op de door Schene en Dudek-Hodge gedane bevindingen en de (ernst van de) door dezen aangegeven beperkingen op psychisch vlak is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op een ontoereikende medische grondslag berust. De rechtbank had dit besluit daarom moeten vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. De Raad ziet aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten zijn begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 644,-- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant betaalde griffierecht van € 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst en M.C.M. van Laar en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
TM