ECLI:NL:CRVB:2008:BG3788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-421 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor uitkering op basis van oorlogsgeweld met betrekking tot psychische klachten

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij zijn aanvraag voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 werd afgewezen. De aanvraag was ingediend naar aanleiding van gezondheidsklachten die appellant in verband bracht met zijn oorlogservaringen. De verweerster heeft de aanvraag afgewezen op grond dat de psychische en lichamelijke klachten van appellant niet voldoen aan de eisen van de Wet, die vereist dat er sprake is van ziekten of gebreken met blijvende invaliditeit tot gevolg die direct gerelateerd zijn aan oorlogsgeweld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de psychische klachten van appellant niet te relateren zijn aan de huisinval door pemoeda’s, maar eerder voortkomen uit jarenlange mishandeling door zijn stiefmoeder en algemene oorlogsomstandigheden. De Raad heeft de medische informatie en het advies van geneeskundig adviseurs van verweerster in overweging genomen en geen aanknopingspunten gevonden om het standpunt van verweerster te weerleggen. De Raad benadrukt dat de beoordeling van de relatie tussen oorlogservaringen en gezondheidsklachten een individuele medische beoordeling vereist, waarbij vergelijkingen met andere aanvragers niet aan de orde zijn.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door verweerster in stand blijft. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 23 oktober 2008, met H.R. Geerling-Brouwer als rechter en M. van Berlo als griffier.

Uitspraak

08/421 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 23 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 6 december 2007, kenmerk BZ 8087, JZ/R70/2007, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2008. Aldaar is appellant niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, die is geboren in [geboortejaar] in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in februari 2007 bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van onder meer een periodieke uitkering ingevolge de Wet. Daarbij heeft appellant gesteld dat hij gezondheidsklachten heeft, die hij in verband ziet staan met zijn oorlogservaringen.
1.2. Verweerster heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 30 augustus 2007, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Daarbij is aanvaard dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet, te weten een huiszoeking door pemoeda’s tijdens de zogenoemde Bersiap-periode, die gepaard ging met excessief geweld. Verweerster heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant niet voldoet aan de ingevolge de Wet geldende eis dat sprake is van met dit oorlogsgeweld samen-hangende ziekten of gebreken met blijvende invaliditeit tot gevolg, aangezien de psychische en lichamelijke klachten van appellant duidelijk andere oorzaken hebben.
2. Appellant kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hij heeft onder meer aangevoerd dat de bij hem aanwezige psychische klachten wel degelijk verband houden met zijn oorlogservaringen.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Verweerster heeft in navolging van het advies van haar geneeskundig adviseurs het standpunt ingenomen dat de bij appellant aanwezige psychische klachten niet zijn te relateren aan de huisinval door pemoeda’s, maar voor het overgrote deel samenhangen met de jarenlange lichamelijke en psychische mishandeling van appellant door zijn stiefmoeder en voor een klein deel te relateren zijn aan algemene oorlogsomstandigheden. Dit advies van verweersters geneeskundig adviseurs is gebaseerd op het rapport van bij appellant verricht medisch onderzoek door een van deze geneeskundig adviseurs, de arts G. Kho, alsmede op informatie verkregen uit de behandelende sector.
3.3. De Raad heeft in de omtrent appellant beschikbare medische informatie geen aanknopingspunten kunnen vinden om het standpunt van verweerster onjuist te achten. De Raad neemt daarbij met name in aanmerking dat uit de door appellant in bezwaar ingebrachte informatie van de Ambulante GGZ Dijk en Duin te Zaandam verscheidene factoren blijken die van invloed zijn geweest op de ontwikkeling van appellants psychische klachten, doch dat daarbij niet wordt gewezen op de specifieke oorlogs-calamiteit die voor appellants eventuele aanspraken ingevolge de Wet bepalend is.
3.4. Het voorgaande betekent dat verweerster op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat appellants psychische klachten niet zijn te relateren aan het voor de Wet in aanmerking te nemen oorlogsgeweld.
3.5. Appellant heeft in beroep gewezen op de omstandigheid dat zijn broer en zusters wel door verweerster in aanmerking zijn gebracht voor een periodieke uitkering. Op dit punt overweegt de Raad dat de vraag of een aanvrager aan oorlogsomstandigheden te relateren klachten heeft en of hij daardoor blijvend invalide is geworden berust op een individuele medische beoordeling. Aangezien elk individu de meegemaakte oorlogsomstandigheden op zijn eigen wijze verwerkt, is bij een medische beoordeling een vergelijking met lotgenoten niet aan de orde.
4. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.R. Geerling-Brouwer. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op
23 oktober 2008.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) M. van Berlo.
HD