ECLI:NL:CRVB:2008:BG3684
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.R. Geerling-Brouwer
- M. van Berlo
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag tot toekenning van een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2008 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag door appellant voor een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Appellant, geboren in het voormalige Nederlands-Indië, had in juli 2006 een aanvraag ingediend bij de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze aanvraag werd afgewezen op 26 januari 2007, en het bestreden besluit werd gehandhaafd na bezwaar. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat niet was vastgesteld dat appellant vervolging had ondergaan in de zin van de Wet, en dat de omstandigheden waaronder hij tijdens de oorlog leefde, niet voldoende waren om hem gelijk te stellen aan een vervolgde.
Appellant was van mening dat hij, hoewel hij niet officieel in een kamp had gezeten, wel degelijk dezelfde omstandigheden had ervaren als degenen die dat wel deden. Hij verwees naar de angst en de ellende die zijn gezin heeft doorgemaakt tijdens de Japanse bezetting. De Raad overwoog echter dat de definitie van vervolging volgens de Wet specifiek gericht is op vrijheidsberoving in concentratiekampen of andere verblijfplaatsen, en dat de situatie van appellant niet op één lijn te stellen was met internering.
De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat appellant vrijheidsberoving had ondergaan zoals bedoeld in de Wet. Bovendien waren de omstandigheden die appellant beschreef, te algemeen en niet uitzonderlijk genoeg om hem met de vervolgde gelijk te stellen. De Raad verklaarde het beroep van appellant ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door H.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier.