ECLI:NL:CRVB:2008:BG3055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2374 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die voorheen werkzaam was als medewerker receptie/beveiliger, had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar deze werd door het Uwv ingetrokken op grond van een beoordeling dat zij met ingang van 16 april 2006 voor minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De rechtbank onderschreef de beslissing van het Uwv, waarbij werd gesteld dat appellante in staat was haar maatmanarbeid te verrichten.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij lijdt aan de ziekte van Crohn en dat zij slechts 20 uur per week kan werken. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de informatie van de behandelende gastro-enteroloog niet relevant was voor de datum die in het geding van belang was, en dat er geen bewijs was voor de noodzaak van een urenbeperking. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat appellante geschikt was voor haar eigen werk, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vooronderstelling van arbeidsongeschiktheid zouden aantasten.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan op 29 oktober 2008, na een zitting op 17 september 2008, waarbij appellante niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door L. den Hartog.

Uitspraak

07/2374 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 maart 2007, 06/2979 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld en is een stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsvonden op 17 september 2008. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante was werkzaam als medewerker receptie/beveiliger voor 36 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Zij is voor dat werk uitgevallen wegens darmklachten. Haar is met ingang van 11 juni 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 23 februari 2006 die uitkering met ingang van 16 april 2006 ingetrokken op de grond dat appellante met ingang van die datum voor minder dan 15% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Bij besluit van 8 juni 2006 (het bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het Uwv is er daarbij vanuit gegaan dat appellante met ingang van 16 april 2006 haar maatmanarbeid kan verrichten en dat zij ook in staat is met de bij haar bestaande arbeidsbeperkingen gangbare werkzaamheden te verrichten.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft de arbeidskundige en de verzekeringskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. In het bijzonder is de rechtbank van oordeel dat in het medisch onderzoek dat heeft geleid tot het bestreden besluit geen aanwijzingen zijn te vinden voor appellantes stelling dat zij niet in staat is voltijds te werken. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante geschikt is haar eigen werk te verrichten
3. In hoger beroep heeft appellante ter bestrijding van de aangevallen uitspraak aangevoerd dat zij kampt met de ziekte van Crohn en dat zij ten hoogste gedurende 20 uur per week kan werken. Het verrichten van arbeid in een grotere omvang levert spanningen op die tot gevolg hebben dat de verschijnselen die deze ziekte veroorzaakt toenemen. Appellante verwijst hiertoe naar een brief van 3 mei 2007 van de haar behandelende gastro-enteroloog dr. I.P. van Munster. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. De Raad schaart zich achter het oordeel van de rechtbank over de in geding zijnde besluitvorming.
4.1.1. Het Uwv heeft in zijn reactie op de in 3 genoemde brief van de gastro-enteroloog verwezen naar en zich aangesloten bij het commentaar van 21 juni 2007 van zijn bezwaarverzekeringsarts mr. drs. E.J.M. van Paridon. Deze stelt vast dat de in die brief van de gastro-enteroloog vermelde informatie geen betrekking heeft op de datum die in dit geding van belang is, 16 april 2006. De Raad onderschrijft dit standpunt van het Uwv. De genoemde gastro-enteroloog vermeldt een toename van klachten van appellante sinds begin februari 2007. Er werd een Crohnse ontsteking gevonden in de dikke darm, in verband waarmee begonnen is met een hernieuwde behandeling. In deze brief noch in stukken van medische aard, voor zover betrekking hebbend op de onderhavige besluitvorming, is voorts ook naar het oordeel van de Raad enig aanknopingspunt te vinden voor de juistheid van appellantes stelling over de noodzaak van een urenbeperking.
4.1.2. De Raad ziet in het overgelegde schrijven van de gastro-enteroloog voorts geen aanleiding te voldoen aan het verzoek van appellante een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen voor het verrichten van een onderzoek.
4.2. De Raad onderschrijft eveneens het oordeel van de rechtbank dat appellante geschikt is voor haar eigen werk. Geschiktheid voor de maatmanarbeid rechtvaardigt in beginsel de vooronderstelling dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid, tenzij hervatting in de oude functie niet mogelijk is en zich in het concrete geval bijzondere omstandigheden voordoen die de juistheid van die vooronderstelling aantasten. Hiervan is in dit geval geen sprake. Weliswaar is de dienstbetrekking van appellante geëindigd, maar de Raad acht voldoende aannemelijk dat arbeid met gelijke belasting en beloning als die appellante bij haar vroegere werkgever verrichtte in voldoende mate op de arbeidsmarkt voorkwam op het moment dat hier van belang is. Dit blijkt al hieruit dat een soortgelijke functie als appellante verrichtte, haar in het kader van de zogenoemde theoretische schatting is voorgehouden.
4.4. Hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J.F. Bandringa en
P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in 29 oktober 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) W.R. de Vries.
RB