ECLI:NL:CRVB:2008:BG1711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6213 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WAO-uitkering en de rol van medische deskundigen in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de weigering van het Uwv om een WAO-uitkering toe te kennen aan appellante werd bevestigd. Appellante, die in 2003 uitviel voor haar werk in de thuiszorg door borstkanker, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 18 november 2004, waarin werd gesteld dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was na de geldende wachttijd. De rechtbank oordeelde dat de medische beperkingen van appellante correct waren vastgesteld door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts van het Uwv, en dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige, C.C. Wárlám-Rodenhuis, geen beperkingen had vastgesteld op de relevante datum.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij door chronische vermoeidheid, pijnklachten en psychische klachten niet in staat was om 32 uur per week te werken. De Raad voor de Rechtspraak overwoog dat het oordeel van de onafhankelijke deskundige in beginsel gevolgd dient te worden, en dat er geen aanleiding was om een tweede deskundige te benoemen. De Raad concludeerde dat appellante, uitgaande van de vastgestelde medische beperkingen, in staat werd geacht de haar voorgehouden functies te vervullen. Het hoger beroep werd dan ook ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van de rol van medische deskundigen in het bestuursrecht, en dat de Raad in principe het oordeel van een door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij er overtuigende redenen zijn om hiervan af te wijken. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

07/6213 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 oktober 2007, 05/879 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.A. Goossens, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld en nadere medische informatie overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, onder bijvoeging van een rapport van een bezwaarverzekeringsarts.
Op 28 augustus 2008 is namens appellante een brief, met bijlage, aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2008. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.M.W. van der Helm.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante viel in 2003 uit voor haar werk in de thuiszorg als gevolg van borstkanker. Zij onderging een borstsparende operatie en vervolgens radio- en hormoontherapie.
2. Bij besluit van 18 november 2004 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat zij na afloop van de in dit geval geldende wachttijd op 2 november 2004 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 maart 2005, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat weergegeven, overwogen dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts van het Uwv de beperkingen van appellante juist hebben vastgesteld en dat de door de rechtbank ingeschakelde medisch deskundige, C.C. Wárlám-Rodenhuis (radiotherapeut-oncoloog), bij appellante op de in geding zijnde datum geen beperkingen heeft vastgesteld.
5. In hoger beroep is door appellante aangevoerd - kort weergegeven - dat zij als gevolg van chronische vermoeidheid, pijnklachten en psychische klachten niet in staat is om 32 uur per week te werken. Zij heeft daartoe onder meer verwezen naar informatie van haar behandelend chirurg-oncoloog dr. H.J.T. Rutten en van het Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid van het UMC St. Radboud.
6. De Raad overweegt het volgende.
6.1. De Raad kan zich verenigen met hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen over de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
6.2. De rechtbank heeft Wárlám-Rodenhuis als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Deze deskundige heeft op 28 juli 2006, kort samengevat, gerapporteerd dat zij zich kon verenigen met de door de verzekeringsarts van het Uwv in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) neergelegde beperkingen van appellante en met de door de arbeidsdeskundige van het Uwv aan appellante voorgehouden functies. Zij acht appellante in staat om 32 uur per week te werken.
6.3. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. De Raad heeft daarbij in ogenschouw genomen dat de deskundige appellante heeft onderzocht, kennis heeft genomen van het dossier en de informatie over appellante uit de behandelend sector heeft meegewogen.
6.4. Het oordeel van de deskundige bevestigt de bevindingen van het Uwv. In dit verband heeft de Raad er niet aan voorbij gezien dat ook de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv blijkens haar rapporten van 3 maart 2005,
2 december 2005, 9 januari 2007 en 18 december 2007 kennis heeft genomen van de informatie van de appellante behandelend artsen en daarop gemotiveerd heeft gereageerd.
6.5. Gelet op het bovenstaande heeft de Raad naar aanleiding van appellantes verzoek daartoe ter zitting geen aanleiding gezien om een (tweede) medisch deskundige te benoemen voor nader onderzoek.
6.6. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen moet appellante in staat worden geacht de haar door de arbeidsdeskundige van het Uwv voorgehouden functies te verrichten.
6.7. Hetgeen overigens door appellante in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen.
8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof als voorzitter en H. Bedee en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2008.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.
RB