ECLI:NL:CRVB:2008:BG1689

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-194 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken procesbelang na volledige tegemoetkoming door Uwv

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Het bestreden besluit, dat de intrekking van de WAO-uitkering per 21 november 2005 handhaafde, werd door het Uwv later gewijzigd. Op 27 augustus 2008 gaf het Uwv aan de intrekking niet langer te handhaven, waardoor de uitkering van appellante vanaf die datum weer gebaseerd werd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv met dit nadere besluit volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van appellante. Hierdoor was het belang bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak in beginsel komen te vervallen, tenzij appellante een verzoek om schadevergoeding had ingediend. Aangezien appellante dit verzoek niet had gedaan, werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.

De Raad oordeelde echter dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld, omdat zij redelijkerwijs kosten had moeten maken voor de rechtsbijstand in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten werden begroot op € 644,-. Tevens werd bepaald dat het Uwv de door appellante betaalde griffierechten in eerste aanleg en in hoger beroep, ter hoogte van € 143,-, aan haar diende te vergoeden.

Uitspraak

07/194 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 november 2006, 06/745 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens heeft het Uwv zijn standpunt in verweer gewijzigd en een gewijzigde beslissing op bezwaar van 27 augustus 2008 genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door M. Wardenburg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 7 februari 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Bij het bestreden besluit is het primaire besluit van 22 september 2005, waarbij de WAO-uitkering van appellante per 21 november 2005 is ingetrokken, gehandhaafd.
1.2. Met het nadere besluit van 27 augustus 2008 heeft het Uwv te kennen gegeven de intrekking van de WAO-uitkering met ingang van 21 november 2005 niet langer te handhaven. De uitkering van appellante blijft met ingang van 21 november 2005 onveranderd gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.1. Naar het oordeel van de Raad is het Uwv met het nadere besluit van 27 augustus 2008 volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellante en aan hetgeen zij met het hoger beroep kon bereiken.
2.2. Uit de uitspraak van de Raad van 4 februari 1997, LJN: ZB6628, volgt dat in een dergelijk geval het belang bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak in beginsel is komen te vervallen, tenzij van zo’n belang blijkt, bijvoorbeeld omdat verzocht is om het toekennen van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. De Raad stelt vast dat appellante een dergelijk verzoek niet heeft gedaan, waarmee het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van enig procesbelang.
2.4. Nu het Uwv niet heeft betwist dat aldus aan appellante is tegemoetgekomen, ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten voor verleende rechtsbijstand die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep. De Raad is niet gebleken van kosten voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de door appellante betaalde griffierechten in eerste aanleg en in hoger beroep, met een totaalbedrag van € 143,-, aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M. Lochs.
TM