ECLI:NL:CRVB:2008:BG1053

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1859 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toename van invaliditeit met dienstverband en de beoordeling van persoonlijkheidsstoornis in het ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een invaliditeitspensioen ontvangt vanwege een dienstgerelateerde psychische aandoening. De appellant, geboren in 1969, was van 1993 tot 1995 beroepsmilitair en heeft een periode van uitzending naar het voormalige Joegoslavië meegemaakt. In 2003 werd hem een invaliditeitspensioen toegekend, maar de staatssecretaris van Defensie heeft geen verband erkend tussen zijn persoonlijkheidsstoornis en de militaire dienst. De appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.

In de jaren daarna zijn er ambtshalve beoordelingen van zijn invaliditeit uitgevoerd, waarbij de staatssecretaris hem meedeelde dat zijn pensioen ongewijzigd bleef. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen een van deze besluiten, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de claim van de appellant om zijn persoonlijkheidsstoornis als dienstverband te erkennen, niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank vond ook dat er geen onzorgvuldigheden waren in het geneeskundig onderzoek.

In hoger beroep herhaalt de appellant zijn standpunt dat zijn invaliditeit hoger dan 70% moet worden vastgesteld, omdat zijn persoonlijkheidsstoornis door de militaire dienst zou zijn ontstaan. Hij verzoekt om een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek. De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de staatssecretaris al eerder had vastgesteld dat voor de persoonlijkheidsstoornis geen dienstverband wordt aangenomen. De Raad bevestigt dat de staatssecretaris de mate van invaliditeit op 70% heeft gesteld en dat het hoger beroep niet kan slagen. De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de aangevallen uitspraak bevestigen. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 oktober 2008.

Uitspraak

07/1859 MPW
De Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 februari 2007, 06/4389 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens de staatssecretaris is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2008. Voor appellant is verschenen mr. P.M. Groenhart, werkzaam bij de ACOM, CNV-bond van militairen, te Leusden. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. Geldof van Doorn, werkzaam bij de Stichting Pensioenfonds ABP te Heerlen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1969, was van 15 september 1993 tot en met 31 oktober 1995 beroepsmilitair bij de Koninklijke Landmacht. Van 1 januari 1995 tot en met 13 mei 1995 is hij in het kader van UNPROFOR uitgezonden geweest naar het voormalige Joegoslavië. Bij besluit van 20 mei 2003 is hem door de staatssecretaris met ingang van 24 april 2001 een invaliditeitspensioen toegekend vanwege een dienstgerelateerde psychische aandoening, berekend naar een mate van invaliditeit van 70%. Ten aanzien van de bij appellant bestaande persoonlijkheidsstoornis heeft de staatssecretaris geen verband met de uitoefening van de militaire dienst aanvaard. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen ingediend.
1.2. In het kader van de ambtshalve termijnbeoordelingen van invaliditeit met dienst-verband is overeenkomstig de bevindingen van de Commissie Geneeskundig Onderzoek Militairen appellant bij besluiten van 16 november 2004 respectievelijk 15 februari 2005 meegedeeld dat zijn militair pensioen ongewijzigd blijft. Appellant heeft tegen het besluit van 16 november 2004 geen bezwaar gemaakt. Hij heeft wel bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 februari 2005. Bij besluit van 4 april 2006 heeft de staatssecretaris dat bezwaar deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 4 april 2006 ongegrond verklaard. Met betrekking tot de persoonlijkheids-stoornis was de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris de claim van appellant in bezwaar om voor die stoornis alsnog dienstverband aan te nemen, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ten aanzien van de bij appellant vastgestelde posttrau-matische stress-stoornis (PTSS) was de rechtbank van oordeel dat haar niet is gebleken dat het militair geneeskundig onderzoek op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat - naar de Raad begrijpt - uit dit onderzoek niet naar voren komt dat er blijvende en wezenlijke veranderingen in de toestand van appellant zijn opgetreden.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn invaliditeit met dienstverband moet worden gesteld op meer dan 70% aangezien zijn persoonlijkheids-stoornis wel degelijk door de militaire dienst is ontstaan nu van een dergelijke stoornis bij zijn aanstellingskeuring kennelijk geen sprake was gelet op het feit dat hij destijds voor de militaire dienst is goedgekeurd. Appellant meent dan ook dat hem ten onrechte een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek is onthouden. Hij heeft de Raad verzocht om alsnog een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
4. Ter beoordeling staat de vraag of de mate van invaliditeit met dienstverband in de periode van 16 november 2004 tot 15 februari 2005 is toegenomen. Daartoe overweegt de Raad als volgt.
4.1. Met betrekking tot het standpunt van appellant inzake zijn persoonlijkheidsstoornis, stelt de Raad - met de rechtbank - vast dat appellant bij rechtens vaststaand besluit van 20 mei 2003 reeds is meegedeeld dat voor die stoornis geen dienstverband wordt aange-nomen. Het besluit van de staatssecretaris van 15 februari 2005 heeft geen betrekking op het al dan niet aanvaarden van dienstverband voor deze aandoening en behoefde daarop geen betrekking te hebben, nu het de ambtshalve beoordeling betreft van de mate van invaliditeit met dienstverband. De claim die appellant in de onderhavige procedure in bezwaar heeft gemaakt dat alsnog voor zijn persoonlijkheidsstoornis dienstverband moet worden aangenomen, heeft de staatssecretaris terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.2. Blijkens de gedingstukken is appellant in het kader van de ambtshalve beoordeling van de bij hem bestaande invaliditeit meerdere malen aan een militair geneeskundig onderzoek onderworpen geweest. In dat kader heeft ook de psychiater
prof. dr. H.J.C. van Marle op 22 april 2003 over de psychische gezondheidstoestand van appellant gerapporteerd. Van Marle heeft het totale invaliditeitspercentage op psychische gronden op dat moment beoordeeld op 70. De bevindingen van R.P. Soeters, psychiater te Zwolle, die op 5 maart 2008 op verzoek van de Raad ten aanzien van de psychische gezondheidstoestand van appellant van advies heeft gediend, hebben op die toestand geen ander licht geworpen.
4.3. De Raad komt tot de conclusie dat de staatssecretaris de mate van invaliditeit met dienstverband ten tijde hier van belang van appellant terecht onveranderd op 70% heeft gesteld.
5. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD