ECLI:NL:CRVB:2008:BG1013
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
- K. Zeilemaker
- A.A.M. Mollee
- Rechtspraak.nl
Intrekking van hoger beroep en rechtszekerheid in bestuursrechtelijke procedures
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om de intrekking van een hoger beroep door de appellant, die op 25 januari 2007 hoger beroep had ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Op 22 maart 2007 heeft de appellant echter meegedeeld dat hij het beroep intrekt. Enkele dagen later, op 2 april 2007, heeft de appellant aangegeven dat deze intrekking berustte op een misverstand en dat hij het hoger beroep wenste te handhaven. De Raad heeft in zijn uitspraak van 9 oktober 2008 geoordeeld dat, tenzij er sprake is van wilsgebreken, een bevoegdelijk gedane intrekking van een beroep op grond van de rechtszekerheid na het verstrijken van de beroepstermijn niet meer ongedaan kan worden gemaakt. De Raad heeft vastgesteld dat er geen wilsgebrek aanwezig was en dat het misverstand tussen de appellant en zijn gemachtigde voor risico van de appellant kwam. Dit leidde tot de conclusie dat de intrekking van het hoger beroep niet ongedaan kon worden gemaakt. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen termen aanwezig waren om proceskosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter, en de leden K. Zeilemaker en A.A.M. Mollee. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M. van Berlo.