ECLI:NL:CRVB:2008:BG1013

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-668 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • K. Zeilemaker
  • A.A.M. Mollee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van hoger beroep en rechtszekerheid in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om de intrekking van een hoger beroep door de appellant, die op 25 januari 2007 hoger beroep had ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Op 22 maart 2007 heeft de appellant echter meegedeeld dat hij het beroep intrekt. Enkele dagen later, op 2 april 2007, heeft de appellant aangegeven dat deze intrekking berustte op een misverstand en dat hij het hoger beroep wenste te handhaven. De Raad heeft in zijn uitspraak van 9 oktober 2008 geoordeeld dat, tenzij er sprake is van wilsgebreken, een bevoegdelijk gedane intrekking van een beroep op grond van de rechtszekerheid na het verstrijken van de beroepstermijn niet meer ongedaan kan worden gemaakt. De Raad heeft vastgesteld dat er geen wilsgebrek aanwezig was en dat het misverstand tussen de appellant en zijn gemachtigde voor risico van de appellant kwam. Dit leidde tot de conclusie dat de intrekking van het hoger beroep niet ongedaan kon worden gemaakt. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen termen aanwezig waren om proceskosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter, en de leden K. Zeilemaker en A.A.M. Mollee. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M. van Berlo.

Uitspraak

07/668 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2006, 04/5588 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van bestuur van de [naam Stichting] (hierna: college van bestuur)
Datum uitspraak: 9 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is op 25 januari 2007 op nader aan te voren gronden hoger beroep ingesteld.
Op 22 maart 2007 is namens appellant meegedeeld dat het beroep wordt ingetrokken.
Op 28 maart 2007 is de ontvangst van deze intrekking bevestigd aan de gemachtigde van appellant en mededeling gedaan aan het college van bestuur.
Op 2 april 2007 is namens appellant meegedeeld dat de intrekking op een misverstand berust en dat het hoger beroep wordt gehandhaafd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.F. Kortooms, werkzaam bij KNTV-vakorganisatie voor musici. Het college van bestuur is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan, tenzij er sprake zou zijn van wilsgebreken, een bevoegdelijk gedane intrekking van een beroep op grond van de rechtszekerheid na het verstrijken van de beroepstermijn niet meer ongedaan worden gemaakt. De Raad verwijst naar zijn uitspraken van 18 september 1997, LJN ZB7145, TAR 1997, 223 en van 31 december 2004, LJN AS2657.
2. De gemachtigde van appellant heeft allereerst aangevoerd dat hij op grond van de door appellant aan hem verleende machtiging, die hij op 5 februari 2007 heeft gezonden aan de Raad, niet bevoegd was tot intrekking van het hoger beroep en dat hem niet om een intrekkingsmachtiging is verzocht.
Voor zover daarover anders moet worden geoordeeld heeft hij aangevoerd dat er sprake is van dwaling. Hij heeft uit een telefoongesprek en een daarna gevolgde email van appellant begrepen dat appellant de zaak niet meer zag zitten, hetgeen de gemachtigde heeft opgevat als verzoek om intrekking van het hoger beroep. Kort nadat hij het beroep had ingetrokken en deze intrekking aan partijen was bevestigd werd hem duidelijk dat hij had gedwaald omtrent de bedoeling van appellant.
3.1. De Raad overweegt dat de ingediende machtiging om in de procedure op te treden algemeen luidt en geen beperkingen kent.
De Raad is van oordeel dat op een algemene en ongeclausuleerde machtiging als de onderhavige het instellen van hoger beroep kan worden gebaseerd maar dat dit tevens betekent dat ook het verrichten van alle andere proceshandelingen, waaronder het intrekken van dat hoger beroep daaronder moet worden begrepen. Dit verweer kan daarom niet slagen.
3.2. Van een wilsgebrek is geen sprake en met betrekking tot het misverstand tussen appellant en zijn gemachtigde overweegt de Raad dat dit een voor risico van appellant komende omstandigheid vormt en dat dit niet kan worden aangemerkt als verschoonbare dwaling die er toe zou moeten leiden de intrekking als niet gedaan te beschouwen.
4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de intrekking van het hoger beroep niet ongedaan kan worden gemaakt.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep vervallen.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en K. Zeilemaker en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2008.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) M. van Berlo.
HD
Q