ECLI:NL:CRVB:2008:BG0529

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-613 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het bezwaar tegen de herziening van haar WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 oktober 2008 uitspraak gedaan. Appellante had een WAO-uitkering die oorspronkelijk was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar deze werd per 1 november 2005 herzien naar een mate van 25 tot 35%. Het Uwv had dit besluit genomen na een herbeoordeling van de medische situatie van appellante.

Tijdens de zitting op 22 augustus 2008 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L. Smid. De Raad overwoog dat er geen nieuwe argumenten waren aangedragen in hoger beroep en dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om de medische component van de schatting voor onjuist te houden en dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid geen gebreken vertoonde.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was om de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, te vervullen. Het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering te herzien werd daarmee bekrachtigd. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

07/613 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 december 2006, 06/1960 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2008. Appellante noch haar gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. L. Smid.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 31 augustus 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 1 november 2005 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 6 maart 2006 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 31 augustus 2005 ongegrond verklaard.
1.3. Het beroep tegen het bestreden besluit is in de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellante op juiste wijze heeft weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Het enkele feit dat tussen de datum van het onderzoek en de datum met ingang waarvan de uitkering is herzien bijna twaalf maanden liggen, is onvoldoende om te stellen dat het besluit op verouderde gegevens berust. De bezwaarverzekeringsarts heeft gemotiveerd aangegeven waarom hij zich kan verenigen met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts.
De rechtbank overweegt voorts dat de belasting van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
2. In hoger beroep zijn geen wezenlijk nieuwe argumenten naar voren gebracht.
3.1. De Raad overweegt als volgt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen redenen zijn om de medische component van de schatting voor onjuist te houden. Zowel de primaire- als de bezwaarverzekeringsarts hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de Raad ziet geen reden om aan te nemen dat appellante meer of anders beperkt is dan in de FML is weergegeven. Het gegeven dat tussen de datum van het onderzoek en de datum met ingang waarvan de uitkering is herzien bijna twaalf maanden liggen, maakt dit niet anders. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen in te willigen.
3.2. Met betrekking tot de arbeidskundige component van de zaak overweegt de Raad, eveneens met de rechtbank, dat deze geen gebreken vertoont. De schatting is gebaseerd op de functies textielproduktenmaker (sbc-code 111160), produktiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043) en medewerker tuinbouw (sbc-code 111010). De Raad oordeelt dat appellante op de thans in geding zijnde datum van 1 november 2005 in staat moet worden geacht deze functies te vervullen.
3.3. Bij schrijven van 11 augustus 2008 heeft appellante een besluit van het Uwv van 21 januari 2008 in geding gebracht. In dit besluit heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat zij per 14 december 2007 een volledige WAO-uitkering ontvangt. De Raad overweegt in dit verband dat dit besluit een ander beoordelingsmoment kent en dat het geen betrekking heeft op de beoordeling die thans in geding is.
3.4. Uit het bovenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door G. van der Wiel als voorzitter. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.