ECLI:NL:CRVB:2008:BG0416

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1780 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig betalen van het griffierecht in hoger beroep; niet verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 oktober 2008 uitspraak gedaan. Appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 11 mei 2007. De rechtbank had appellante op 20 juni 2007 geïnformeerd over het verschuldigde griffierecht en haar een termijn van vier weken gegeven om dit te voldoen. Appellante heeft echter het griffierecht pas op 24 oktober 2007 voldaan, terwijl de termijn op 2 oktober 2007 afliep.

Tijdens de zitting op 22 augustus 2008 heeft appellante, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Zij stelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat zij op de hoogte was van het afhaalbericht van de aangetekende brief van 4 september 2007. Appellante betoogde dat zij door bijzondere omstandigheden, zoals het onderduiken en het afhankelijk zijn van anderen voor haar post, niet in staat was om tijdig te betalen.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De Raad heeft overwogen dat appellante op de hoogte had moeten zijn van de griffierechtverplichting bij het indienen van haar beroep. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/1780 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 februari 2008, 07/2377 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.M.M. Brouns, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als mede-gemachtigde/getuige van appellante is verschenen mevrouw S. Fluit, hulpverleenster bij Vieja Utrecht (voorheen vrouwenopvang). Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. L. Smid.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv van 11 mei 2007.
1.2. Bij schrijven van 20 juni 2007 heeft de rechtbank aan appellante medegedeeld dat zij een griffierecht verschuldigd is en dat dat binnen vier weken moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of ter griffie moet zijn gestort. Het griffierecht is niet ontvangen. Bij aangetekend schrijven van 23 juli 2007 is appellante erop gewezen dat het griffierecht thans binnen vier weken moet zijn bijgeschreven dan wel ter griffie moet zijn gestort. Daarbij is medegedeeld dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard als dat niet tijdig is gebeurd. De aangetekende brief is retour gekomen bij de rechtbank omdat appellante van het betreffende adres vertrokken is. Omdat echter volgens de GBA appellante wel op dat adres woonachtend was, is de brief per gewone post nogmaals naar dat adres gestuurd.
Bij schrijven van 23 augustus 2007 heeft een opvangorganisatie voor vrouwen aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat appellante sinds 17 juli 2007 op een onderduikadres verblijft.
Bij aangetekend schrijven van 4 september 2007, dat verzonden is naar het postadres van de opvangorganisatie is appellante nogmaals een termijn van vier weken gegund om het griffierecht te voldoen. Deze brief is op 1 oktober 2007 retour gekomen bij de rechtbank met de mededeling dat het niet is afgehaald. Diezelfde dag heeft de rechtbank de brief van 4 september 2007 per gewone post nogmaals naar het postadres van de opvangorganisatie gestuurd.
Het griffierecht is uiteindelijk voldaan op 24 oktober 2007. De termijn liep af op 2 oktober 2007. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig betaald is.
2. Appellante heeft het volgende naar voren gebracht. De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat het afhaalbericht van de aangetekende brief van 4 september 2007 aangeboden is op het postadres van de opvangorganisatie. De postbus wordt twee maal per week geopend door een medewerker van de opvangorganisatie en het bericht is nooit aangetroffen. Uit het gegeven dat op de envelop van de retour ontvangen brief een stickertje ontbreekt en een stempel van het postkantoor is geplaatst kan niet onomstotelijk worden afgeleid dat de brief is aangeboden aan de postbus van de opvangorganisatie.
De rechtbank heeft de brief van 4 september 2007 op 1 oktober 2007 per gewone post naar de postbus van de opvangorganisatie gestuurd. Die brief is daar in het meest gunstige geval aangekomen op 2 oktober 2007. Op die dag eindige ook de termijn om het griffierecht te voldoen. Daardoor was het dus bijna onmogelijk om het griffierecht tijdig te voldoen. Bovendien ontvangt appellante haar post met vertraging door redenen die haar niet zijn aan te rekenen. Daarnaast is zij afhankelijk van anderen om haar post te ontvangen en betalingen te verrichten. Het te laat betalen van het griffierecht is het gevolg van bijzondere omstandigheden die appellante niet aangerekend kunnen worden.
3.1. De Raad overweegt als volgt. Hoewel de Raad begrip heeft voor de moeilijke situatie waarin appellante verkeerde, is de Raad van oordeel dat de overschrijding van de termijn waarbinnen het griffierecht voldaan had moeten worden niet verschoonbaar is. De Raad overweegt hiertoe in de eerste plaats dat de rechtbank de eerste uitnodiging voor het voldoen van het griffierecht verstuurd heeft op 20 juni 2007, naar het adres dat appellante in haar beroepschrift van 14 juni 2007 heeft opgegeven. Dat adres heeft zij naar eigen zeggen eerst verlaten op 17 juli 2007. Voorts acht de Raad het voldoende aannemelijk dat het afhaalbericht van de aangetekende brief van de rechtbank van 4 september 2007 bij de postbus van de opvangorganisatie is aangeboden nu één van de twee stickertjes met het nummer ontbreekt en de envelop een stempel van het postkantoor heeft gekregen. De enkele stelling van appellante dat zij het afhaalbericht nooit ontvangen heeft, maakt dat niet anders.
De Raad overweegt voorts dat het tijdig betalen van het griffierecht, ondanks de situatie waarin appellante verkeerde, voor haar risico komt. Zo had zij kunnen weten dat bij het instellen van het beroep griffierecht verschuldigd was. Niet ondenkbaar is dat zij bij de griffie van de rechtbank hiernaar had geïnformeerd.
3.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door G. van der Wiel als voorzitter. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.