ECLI:NL:CRVB:2008:BF8938

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5837 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die zijn WAO-uitkering herzien zag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, die in 1990 uitviel wegens psychische klachten, had aanvankelijk een uitkering ontvangen die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek besloot het Uwv op 15 april 2005 om de uitkering te herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De rechtbank Roermond verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 oktober 2008 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een juiste medische grondslag. De Raad constateerde dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid was gebaseerd op verschillende functies, en dat de appellant, rekening houdend met zijn medische beperkingen, in staat werd geacht deze functies te vervullen. De Raad vond geen aanknopingspunten in de beroepsgronden van de appellant om te concluderen dat de geduide functies niet geschikt waren.

Desondanks kwam de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak met betrekking tot het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking kwam, omdat de arbeidskundige grondslag pas in hoger beroep afdoende was gemotiveerd. De Raad besloot de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, maar veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 966,- bedroegen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van de kosten in bezwaar, aangezien het primaire besluit niet werd herroepen.

Uitspraak

06/5837 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 28 augustus 2006, 06/77 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft L. de Groot, werkzaam bij Arag Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2008, waar appellant noch diens gemachtigde, zoals tevoren is meegedeeld, zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, voorheen werkzaam geweest als automatiseringsdeskundige/programmeur, is in 1990 uitgevallen wegens psychische klachten. Aan hem is per einde wachttijd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke laatstelijk berekend was naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Naar aanleiding van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 15 april 2005 de toegekende WAO-uitkering met ingang van 16 juni 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. Appellant heeft tegen het besluit van 15 april 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 december 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat het bestreden besluit berust op een juiste, althans toereikende, medische grondslag en dat er geen reden is te concluderen dat de arbeidskundige beoordeling de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Daarop is het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit heeft de rechtbank in stand gelaten.
3. Appellant heeft in hoger beroep wederom gewezen op zijn psychische en lichamelijke klachten. Hij heeft aangevoerd dat zijn belastbaarheid is overschat. Met betrekking tot de psychische beperkingen voert hij aan dat hij is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, zonder leidinggevende aspecten en zonder veelvuldige deadlines en productiepieken waarbij geen hoog handelingstempo vereist is. Appellant kan geen conflicten hanteren en kan slechts functioneren in een eigen, mits van tevoren afgebakende, (deel)taak. Daarbij kan hij niet inspelen op een sterk wisselende taakinhoud. Voorts geeft appellant aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn concentratiestoornissen waardoor hij tussentijds rust nodig heeft en waardoor hij geen acht uren per dag kan werken. Met betrekking tot zijn fysieke klachten geeft appellant aan dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op tal van aspecten geen dan wel onvoldoende met deze klachten rekening is gehouden. Ook met betrekking tot deze klachten acht appellant een urenbeperking aangewezen. Met zijn beperkingen acht appellant zich niet in staat tot het vervullen van de ten aanzien van hem geduide functies. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat nog onvoldoende inzichtelijk is toegelicht en gemotiveerd dat de ten aanzien van hem geduide functies in medisch opzicht voor hem geschikt zijn te achten.
4. Ter beoordeling staat thans of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en hij overweegt daartoe het volgende.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische beoordeling van de voor appellant op 16 juni 2005 geldende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat in het belastbaarheidspatroon, zoals vastgesteld in de FML, in voldoende mate rekening is gehouden met de medische klachten van appellant. Daarbij acht de Raad van belang dat de verzekeringsarts J.F.M.M. van der Hart, ter voorbereiding van het bestreden besluit, een zorgvuldig onderzoek heeft verricht, en daarbij, naast de uit het verleden in de gedingstukken aanwezige psychiatrische rapporten, – onder meer – informatie heeft betrokken van M. Steger, klinisch psycholoog, werkzaam bij Argonaut, psychologische dienst te Venlo, alsmede een brief d.d. 31 januari 2005, van F. Wilms, sociaal psychiatrisch verpleegkundige, en van F. Versonnen, psychiater, alvorens tot een vaststelling van de belastbaarheid van appellant over te gaan.
Voorts vermag ook de Raad uit de beschikbare gegevens omtrent de psychische klachten van appellant niet af te leiden dat sprake is van meer of andere afwijkingen bij appellant, dan waarmee de verzekeringsarts rekening heeft gehouden, welke zouden nopen tot het aannemen van meer of andere beperkingen. Bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke, die tevens aanwezig was op de hoorzitting, heeft in zijn rapport van 6 oktober 2005 naar het oordeel van de Raad afdoende gemotiveerd, waarom de bezwaren niet tot aanscherping van de voor appellant geldende medische beperkingen behoeven te leiden. Het vorenstaande geldt eveneens met betrekking tot de fysieke beperkingen van appellant. Ook de Raad acht door het Uwv genoegzaam aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van appellant geen urenbeperking diende te worden aangenomen en hij verwijst in dit verband naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts d.d. 6 oktober 2005. Dat appellant klachten ondervindt in psychische en fysieke zin is aannemelijk en daarvoor zijn in de FML ook beperkingen opgenomen, maar in de gedingstukken is geen voldoende basis aanwezig voor zijn stelling dat hij dientengevolge verhinderd is om de geduide functies fulltime te vervullen.
Alles overziende is de Raad van oordeel dat ter zake van de medische grondslag van het bestreden besluit er geen grond is om tot een andersluidend oordeel te komen dan hiervoor is aangegeven, nu door of namens appellant ten slotte – ook in hoger beroep – geen medische of andere gegevens met betrekking tot zijn psychische en lichamelijke klachten zijn overgelegd, waaruit afgeleid kan worden dat meer psychische dan wel fysieke beperkingen voor hem dienen te gelden.
4.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit constateert de Raad dat de schatting is gebaseerd op de volgende functies: SBC-code 315120 medewerker wetsuitvoerende taken, SBC-code 515030 medewerker voorraadbeheer en SBC-code 315040 administratief medewerker bij een transportbedrijf. Als reservefuncties zijn vervolgens geduid: SBC-code 515080 administratief medewerker afhandelingen en SBC-code 532030 belastingambtenaar, deskundige. De Raad is van oordeel dat appellant met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen voornoemde functies moet kunnen vervullen. In de aangevoerde beroepsgronden inzake de geduide functies heeft de Raad geen aanknopingspunt gevonden om ervan uit te gaan dat deze functies voor appellant in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn. Bezwaararbeidsdeskundige Kursten heeft in zijn rapporten genoegzaam gemotiveerd om welke reden deze functies geschikt zijn te achten, gegeven de daaraan verbonden belasting en de functionele mogelijkheden van appellant.
5. Niettemin komt de aangevallen uitspraak met betrekking tot het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking, nu, zoals ter zitting van de Raad namens het Uwv is erkend, eerst in hoger beroep bij brief van 4 december 2006, de arbeidskundige grondslag afdoende is gemotiveerd. Aldus komt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak met het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen en dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand kunnen worden gelaten.
6. Voor vergoeding van de door appellant gevraagde kosten in bezwaar ziet de Raad geen aanleiding, nu het primaire besluit van 15 april 2005 niet wordt herroepen.
7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor kosten van rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor kosten van rechtsbijstand in hoger beroep, totaal € 966,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt.
Aldus gegeven door D.J. van der Vos als voorzitter en P.J. Jansen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2008.
(get.) D.J van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
TM