ECLI:NL:CRVB:2008:BF8884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-584 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische beoordeling van beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die eerder als vertegenwoordigster werkte, had haar werkzaamheden gestaakt vanwege rugklachten en ontving een WAO-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Deze uitkering werd echter per 1 januari 2004 ingetrokken. Na een nieuwe ziekmelding in augustus 2004, werd appellante onderzocht door een verzekeringsarts, die concludeerde dat de eerder vastgestelde beperkingen nog steeds van toepassing waren, met een aanvulling voor werken boven schouderhoogte. De arbeidsdeskundige stelde dat er geen relevant verlies aan verdiencapaciteit was en het Uwv weigerde een nieuwe WAO-uitkering toe te kennen.

In de bezwaarfase werd de conclusie van de verzekeringsarts door een bezwaarverzekeringsarts bevestigd, die oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep. Appellante voerde aan dat haar medische beperkingen waren onderschat en bracht nieuwe medische informatie in, maar het Uwv stelde dat deze informatie geen nieuwe gezichtspunten bood. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat de medische beperkingen van appellante correct waren vastgesteld. De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv om de WAO-uitkering niet toe te kennen, en oordeelde dat de arbeidskundige grondslag van het besluit ook juist was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 1 oktober 2008.

Uitspraak

07/584 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2006, 06/1164 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Degelink, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2008. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is werkzaam geweest als vertegenwoordigster. Per 12 november 2001 heeft zij deze werkzaamheden gestaakt in verband met rugklachten. In aansluiting op de toenmalige wachttijd van 52 weken is aan appellante een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Deze uitkering is met ingang van 1 januari 2004 ingetrokken.
1.2. Per 23 augustus 2004 heeft appellante zich ziek gemeld wegens toegenomen rugklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft een verzekeringsarts appellante op 31 maart 2005 onderzocht en aanvullende informatie ingewonnen bij de behandelend sector. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat de in het kader van de voorafgaande WAO-beoordeling aangenomen beperkingen nog steeds van toepassing zijn, met dien verstande dat daarnaast een beperking met betrekking tot werken boven schouderhoogte moet worden aangenomen. De voor appellante vastgestelde medische beperkingen zijn door de verzekeringsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
1.3. Aan de hand van deze FML heeft een arbeidsdeskundige functies voor appellante geselecteerd. Op 6 september 2005 heeft de arbeidsdeskundige gerapporteerd dat, gezien de loonwaarde die aan de desbetreffende functies kan worden ontleend, geen sprake was van een relevant verlies aan verdiencapaciteit. Bij besluit van 1 december 2005 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat wordt geweigerd om met ingang van 20 september 2004 een WAO-uitkering toe te kennen, omdat op die datum de mate van arbeidsongeschiktheid minder bedroeg dan 15%.
1.4. In de bezwaarfase heeft een bezwaarverzekeringsarts op 31 januari 2006 een rapport uitgebracht. De conclusie van dit rapport luidt dat de primaire verzekeringsarts een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat deze de medische beperkingen van appellante juist heeft ingeschat. Bij besluit van 6 februari 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen, kort samengevat, dat het verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en dat niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellante onjuist zijn vastgesteld. Ook de arbeidskundige kant van het bestreden besluit heeft de rechtbank juist geacht.
3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij onder meer brieven ingebracht van de behandelend orthopedisch chirurg C.J. Tseng van 30 oktober 2006 en de behandelend anesthesioloog P.J.F. de Loos van 18 oktober 2006.
3.2. Het Uwv heeft zich, mede onder verwijzing naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 22 februari 2007, op het standpunt gesteld dat de ingebrachte medische informatie geen nieuwe gezichtspunten oplevert en dat de medische beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellante is op 31 maart 2005 onderzocht door de verzekeringsarts. Deze heeft vervolgens informatie ingewonnen bij de behandelend orthopedisch chirurg Tseng, die bij brief van 21 april 2005 inlichtingen heeft verstrekt. Mede aan de hand van deze informatie heeft de verzekeringsarts een FML opgesteld met betrekking tot de periode 23 augustus 2004 en verder. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts, na kennisname van de in het dossier aanwezige medische gegevens, opnieuw de belastbaarheid van appellante bezien. De Raad is van oordeel dat het aldus verrichte verzekeringsgeneeskundige onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat er een discrepantie bestaat tussen de objectieve medische bevindingen en de door appellante ervaren klachten. Voorts heeft de verzekeringsarts aangegeven dat bij de voorafgaande WAO-beoordeling forse beperkingen zijn aangenomen met betrekking tot rugbelastende activiteiten. Volgens de verzekeringsarts waren deze beperkingen nog steeds van toepassing, zij het dat, ter aanvulling hierop, ook een beperking met betrekking tot werken boven schouderhoogte moest worden aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het hiervoor vermelde rapport van 31 januari 2006 gemotiveerd aangegeven dat de medische beperkingen van appellante door de primaire verzekeringsarts niet zijn onderschat. In hoger beroep heeft appellante brieven ingebracht van de behandelend orthopedisch chirurg Tseng en de behandelend anesthesioloog De Loos. In reactie hierop heeft de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 22 februari 2007 uiteengezet dat deze informatie geen nieuw licht werpt op de rugklachten van appellante. Hierbij heeft de bezwaarverzekeringsarts erop gewezen dat er al medische informatie van Tseng voorhanden was en dat uit de door appellante overgelegde verklaringen niet blijkt dat zij niet in staat zou zijn om rugsparende arbeid te verrichten. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts en de door de bezwaarverzekeringsarts getrokken conclusie dat de belastbaarheid van appellante juist is ingeschat.
4.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad het volgende. Aan de schatting liggen primair ten grondslag functies die behoren tot de sbc-codes 516180 - acquisiteur/verkoper, 315120 - telefonist/receptionist en 516080 - schadecorrespondent. De Raad acht met het rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 17 oktober 2006 toereikend gemotiveerd dat de desbetreffende functies door appellante kunnen worden vervuld. De Raad is tot de conclusie gekomen dat het Uwv terecht heeft geweigerd om aan appellante met ingang van 20 september 2004 een WAO-uitkering toe te kennen.
4.3. Uit hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst en M.C.M. van Laar en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
TM