ECLI:NL:CRVB:2008:BF8880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1874WIA+07-4239WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-uitkering en medische grondslag van het besluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv werd gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 5 juli 2006, waarin appellant met ingang van 30 januari 2006 een WGA-uitkering werd toegekend, onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank stelde dat er geen rekening was gehouden met de medische beperkingen van appellant, waaronder het ontbreken van een kootje aan zijn pink en zijn kleurenblindheid. De bezwaarverzekeringsarts had geen beperkingen aangenomen voor hand- en vingergebruik, wat de rechtbank onterecht achtte. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van een vingerkootje wel degelijk een beperking met zich meebrengt, ook al had appellant in het verleden geen problemen ervaren in zijn werk.

Na de uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv een nieuw besluit genomen op 12 juli 2007, waarin appellant alsnog beperkt werd geacht in verband met zijn kleurenblindheid, maar niet voor hand- en vingergebruik. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de aangevallen uitspraak, maar verklaarde het beroep tegen het besluit van 12 juli 2007 ongegrond. De Raad oordeelde dat het Uwv op juiste wijze uitvoering had gegeven aan de uitspraak van de rechtbank en voldoende had gemotiveerd waarom appellant niet beperkt was in zijn hand- en vingergebruik. De Raad concludeerde dat de geduide functies voor appellant passend waren, ondanks zijn medische beperkingen.

De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, op 3 oktober 2008. De Raad oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/1874 WIA
07/4239 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2007, 06/3127 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Ouwehand, werkzaam bij FNV Bondgenoten, hoger beroep ingesteld.
Bij brief (met bijlagen) van 12 juli 2007 heeft het Uwv overgelegd zijn ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 12 juli 2007.
Het Uwv heeft daarna een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 22 augustus 2008, waar partijen – zoals aangekondigd – niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 22 februari 2006 heeft het Uwv op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen appellant met ingang van 30 januari 2006 een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) toegekend.
1.2. Bij besluit van 5 juli 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 februari 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met bepalingen omtrent de proceskosten en het griffierecht het beroep van appellant tegen het besluit van 5 juli 2006 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat dit besluit een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert. Daartoe heeft zij in haar uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder het volgende overwogen:
“Aan eisers hand ontbreekt een kootje van zijn pink. Door de verzekeringsarts is hiervoor evenwel geen beperking gesteld aan het hand- en vingergebruik. De bezwaarverzekeringsarts heeft dit gemotiveerd met het argument dat eiser zonder dat vingerkootje al jaren naar behoren functioneert, zodat er geen aanleiding bestaat eiser hiervoor een beperking op te leggen. De rechtbank acht dit niet juist. Het gegeven dat eiser een kootje aan zijn pink mist, houdt in dat hij een beperking heeft. Dat hij daarvan in zijn voorgaande werkkringen geen last heeft gehad, kan niet leiden tot de conclusie dat hij die beperking niet heeft. Het kan slechts leiden tot de conclusie dat eiser zijn voorgaande werk altijd zo heeft gekozen dat het ontbreken van een vingerkootje geen belemmering opleverde in het uitvoeren van zijn arbeid. Dit hoeft evenwel niet te betekenen dat deze beperking geen belemmering oplevert in de ten aanzien van hem geduide functies.
Ook acht de rechtbank de motivering van de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van eisers kleurenblindheid niet deugdelijk. Het bestaan van kleurenblindheid bij eiser is door de bezwaarverzekeringsarts in twijfel getrokken zonder dat daar enig onderzoek naar is gedaan. Eisers huisarts heeft door middel van een speciaal testboek geconstateerd dat er bij eiser rood-groen kleurenblindheid bestaat, waar hij eerder al had aangegeven dat eiser vanaf zijn militaire diensttijd reeds bekend was met kleurenblindheid. De enkele stelling dat kleurenblindheid bij eiser niet aannemelijk is, acht de rechtbank dan ook onvoldoende om de conclusies van eisers huisarts in twijfel te trekken.”
3. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv zijn in rubriek I vermelde besluit van 12 juli 2007 genomen. Daarbij heeft het Uwv overwogen dat, nu gebleken is dat appellant per einde wachttijd voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is, hij uit een oogpunt van zorgvuldigheid heeft besloten de herziening/intrekking van de aan appellant toegekende uitkering te laten eindigen per 30 juli 2008; het moment waarop de loongerelateerde fase van de uitkering eindigt.
3.1. Aan het besluit van 12 juli 2007 ligt ten grondslag een aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 mei 2007. Hierbij is appellant alsnog beperkt geacht met betrekking tot het item 2.1 “Zien” in verband met rood-groen kleurenblindheid. Met betrekking tot het item 4.3 “Hand en vingergebruik” is appellant niet beperkt geacht; geen specifieke beperkingen bij het gebruik van handen en vingers in het dagelijks leven. De bezwaarverzekeringsarts heeft blijkens zijn rapportage van 2 mei 2007 geconstateerd dat aan de linkerhand van appellant die rechtshandig is, is waar te nemen dat het distale kootje dig V ontbreekt. De pink is niet geatrofieerd, bewegingen in mcp- en pif-gewricht zijn niet beperkt. Aan het besluit van 12 juli 2007 liggen tevens ten grondslag rapportages van 11 mei 2007 en 9 juli 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige J.W. Van Zijl. Uit deze rapportages blijkt dat appellant met het vervullen van de functies van wikkelaar samensteller, productiemedewerker textiel, inpakker handmatig en productiemedewerker metaal een zodanig inkomen kan verwerven dat er een loonverlies resteert van 28,1% en dat, gelet hierop, een WGA-uitkering per einde wachttijd niet aan de orde is. In de rapportage van 11 mei 2007 is uiteengezet, waarom de functies in het licht van de FML voor appellant passend zijn. Daarbij is ook acht geslagen op het gegeven dat appellant een kootje mist aan zijn linkerpink.
4. In verband met het bepaalde in artikel 6:24 in samenhang met het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuurrecht wordt het hoger beroep van appellant geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 12 juli 2007.
5. Met betrekking tot het hoger beroep van appellant overweegt de Raad het volgende.
5.1. Appellant heeft aangevoerd dat hij in eerste aanleg drie beroepsgronden naar voren heeft gebracht, namelijk dat geen rekening is gehouden met zijn kleurenblindheid, dat voorbij is gegaan aan zijn beperking verband houdende met het missen van een kootje aan zijn linkerpink en dat de geduide functie van telefonist/receptionist voor hem niet passend is, omdat hij daarvoor de vereiste representativiteit mist. Naar de mening van appellant heeft de rechtbank verzuimd een oordeel te geven over de passendheid van de functie van telefonist/receptionist.
5.2. De Raad is evenwel van oordeel dat, nu de rechtbank de medische grondslag van het besluit van 5 juli 2006 niet heeft onderschreven, de rechtbank niet gehouden was zich ook uit te laten over de passendheid van de door appellant genoemde functie. Het oordeel van de rechtbank omtrent de medische grondslag van het besluit houdt tevens in dat de passendheid van de geduide functies opnieuw beoordeeld dient te worden. Dat de rechtbank zich had kunnen uitlaten over de functie van telefonist/receptionist maakt dit niet anders.
5.3. Het hoger beroep slaagt dan ook niet. De aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient derhalve te worden bevestigd.
6. Met betrekking tot het beroep van appellant tegen het besluit van 12 juli 2007 is de Raad van oordeel dat het Uwv op een juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. Het Uwv heeft alsnog een beperking aangenomen in verband met kleurenblindheid. Voorts is voldoende gemotiveerd waarom appellant niet beperkt is met betrekking tot het hand- en vingergebruik. Dit laatste houdt in dat functies waarbij geen specifieke eisen worden gesteld aan het hand- en vingergebruik voor appellant passend moeten worden geacht.
6.1. De Raad overweegt voorts dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 11 mei 2007 voldoende inzichtelijk heeft uiteengezet dat, uitgaande van de FML van 2 mei 2007, de geduide functies voor appellant als passend moet worden aangemerkt. Appellant heeft dit ook niet betwist. De Raad tekent hierbij nog aan dat de functie van telefonist/receptionist is komen te vervallen, zodat hetgeen appellant over deze functie heeft aangevoerd, geen bespreking meer behoeft.
6.2. Het hiervoor overwogene brengt met zich dat het beroep van appellant tegen het besluit van 12 juli 2007 ongegrond moet worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 12 juli 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
TM