ECLI:NL:CRVB:2008:BF8817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5587 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 8 augustus 2006 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 17 februari 2004 geweigerd appellant een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de door haar benoemde deskundige, psychiater prof. dr. E. Hoencamp, had vastgesteld dat appellant in staat was de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. Appellant was het niet eens met deze conclusie en stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de belasting in de geselecteerde functies zijn belastbaarheid niet te boven ging. Hij voerde aan dat Hoencamp geen antwoord had gegeven op de vraag of een duurbeperking had moeten worden aangenomen en dat zijn medische beperkingen waren onderschat.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de rapportage van Hoencamp als doorslaggevend beschouwde. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en concludeerde dat appellant geen nieuwe informatie had aangedragen die zijn medische situatie in een ander licht stelde. De Raad stelde vast dat er geen grond was om aan te nemen dat Hoencamp de door hem aangenomen beperkingen niet had betrokken bij zijn beoordeling. De Raad kwam tot de conclusie dat het Uwv appellant terecht minder dan 25% arbeidsongeschikt had geacht, en bevestigde de weigering van de WAZ-uitkering. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/5587 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 augustus 2006, 04/2425 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Vleugel, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.E. Jalandoni, kantoorgenoot van mr. Vleugel. Tevens is als tolk verschenen A. el Khabbabi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 17 februari 2004 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, omdat appellant na afloop van de wachttijd op en na 12 september 2003 minder dan 25% arbeidsongeschikt was.
1.2. Bij brief van 29 maart 2004 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 februari 2004. Bij besluit van 27 juli 2004 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 juli 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de door haar benoemde deskundige, de psychiater prof. dr. E. Hoencamp, in een rapportage van december 2005 op de hem gestelde vragen heeft geantwoord dat appellant in staat kan worden geacht de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee op afdoende wijze komen vast te staan dat de belasting in de aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat. De rechtbank heeft op grond daarvan geconcludeerd dat het Uwv appellant terecht minder dan 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ heeft geacht.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat op afdoende wijze is komen vast te staan dat de belasting in de geselecteerde functies zijn belastbaarheid niet te boven gaat. Volgens appellant is in dat verband van belang dat Hoencamp geen antwoord heeft gegeven op de vraag van de rechtbank of een duurbeperking had moeten worden aangenomen. Verder wijst appellant erop dat uit de rapportage van Hoencamp blijkt dat de medische beperkingen van appellant, zoals door het Uwv aangegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), zijn onderschat, zodat het zeer de vraag is of de geselecteerde functies nog langer passend zijn. Appellant meent dat de rechtbank nader op deze vragen had moeten ingaan.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad kent evenals de rechtbank doorslaggevende betekenis toe aan de door Hoencamp in december 2005 uitgebrachte rapportage. Volgens vaste rechtspraak volgt de Raad in beginsel het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan in dit geval van dat uitgangspunt moet worden afgeweken, is de Raad niet gebleken. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere informatie naar voren gebracht die een ander licht werpt op zijn medische situatie.
4.2. Wat betreft de stelling van appellant dat onduidelijk is gebleven of volgens Hoencamp een duurbeperking had moeten worden aangenomen, onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat uit de rapportage van Hoencamp niet kan worden afgeleid dat een dergelijke beperking aan de orde is. Hoencamp vermeldt in zijn rapportage slechts dat hem niet duidelijk is of er sprake is van een duurbeperking. Hoencamp geeft niet aan dat een dergelijke beperking had moet worden aangenomen en uit zijn rapportage blijkt ook niet dat daarvoor een aanleiding is of argumenten bestaan.
De Raad neemt in dit verband in aanmerking dat ook in de overige (medische) gegevens geen aanknopingspunt kan worden gevonden voor het oordeel dat appellant op medische gronden niet in staat is ten minste 8 uur per dag en 40 uur per week te werken. In de rapportage van de door het Uwv als deskundige geraadpleegde psychiater
drs. J. IJsselstein van 15 juni 2004 wordt een duurbeperking niet genoemd, en de bezwaarverzekeringsarts O.J. van Kempen heeft in de rapportages van 15 juli 2004 en 1 maart 2006 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom er geen reden is voor het aannemen van een dergelijke beperking. De door appellant in de bezwaar- en beroepsprocedure overgelegde brieven van de behandelend psychiater R.W. Jessurun van 17 juni 2004 en 22 november 2004 zijn geen reden voor een ander oordeel. De mening van Jessurun dat appellant als volledig arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt, is niet deugdelijk onderbouwd en overigens van onvoldoende gewicht tegenover de bevindingen van Hoencamp.
4.3. Blijkens zijn rapportage heeft Hoencamp op de daarover gestelde vraag van de rechtbank geantwoord dat appellant geacht moet worden de geduide functies te kunnen uitvoeren. Hoencamp heeft daarbij kennis kunnen nemen van de omschrijving van de belasting die optreedt in die functies. Er is geen grond om aan te nemen dat Hoencamp de door hem aangenomen beperkingen niet heeft betrokken bij zijn beantwoording van de gestelde vraag. De Raad volgt appellant dan ook niet in het standpunt dat de rechtbank niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat de functies geschikt zijn te achten.
4.4. De Raad komt gelet op het voorgaande met de rechtbank tot de conclusie dat het Uwv appellant terecht minder dan 25% arbeidsongeschikt heeft geacht, zodat ook terecht een WAZ-uitkering aan appellant is geweigerd.
5. De aangevallen uitspraak komt dus voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
JL