ECLI:NL:CRVB:2008:BF8479

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-475 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de Staatssecretaris van Defensie inzake reorganisatieontslag en geschiktheid voor functie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage, waarin haar beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Defensie ongegrond werd verklaard. Appellante was sinds september 2000 werkzaam bij het ministerie van Defensie en werd in 2003 geconfronteerd met een reorganisatie die leidde tot de opheffing van haar functie. Na een groeitraject werd appellante in 2004 niet geschikt geacht voor de functie van [naam functie B]. De staatssecretaris besloot haar de status van herplaatsingskandidaat toe te kennen, wat door appellante werd bestreden.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 september 2008 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris op basis van de beschikbare gegevens en het functioneren van appellante tijdens het inwerktraject terecht concludeerde dat zij niet geschikt was voor de functie van [naam functie B]. De Raad wees erop dat appellante niet in staat was om de eerste stap van het ingroeitraject succesvol af te ronden, wat leidde tot de conclusie dat er geen vertrouwen was dat zij binnen afzienbare tijd zou kunnen doorgroeien naar de functie.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante onvoldoende procesbelang had, aangezien zij inmiddels buiten de Defensieorganisatie werkzaam was. De Raad zag geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij het toetsen van besluiten van de staatssecretaris in het kader van herplaatsing en geschiktheid voor functies binnen de overheid.

Uitspraak

07/475 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 8 december 2006, 05/7392 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 25 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2008. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Chr.J.M. Scheen, werkzaam bij CNV Publieke Zaak. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.J. Legein, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat aan de hand van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante was sinds september 2000 werkzaam bij het ministerie van Defensie, sinds maart 2002 als [naam functie A] bij [naam dienst 1] (hierna: [naam dienst 1]). Omdat de afdeling in zijn totaliteit niet goed functioneerde is begin 2003 besloten de taken van [naam dienst 1] elders onder te brengen onder andere aansturing. Toen ook die wijziging niet tot de gewenste verbetering bleek te leiden is in december 2003 het voornemen bekend gemaakt om [naam dienst 1] op te heffen en de taken onder te brengen in de teams van [dienst 2].
1.2. Vooruitlopend op de formalisering van die reorganisatie en de daaruit voortvloeiende herplaatsingverplichting is appellante in december 2003 meegedeeld dat het in de bedoeling ligt haar na een groeitraject te plaatsen op de functie van [naam functie B] (hierna: [naam functie B]). Als eerste stap zal zij worden ingewerkt op alle werkprocessen van de [naam functie A] bij [dienst 2] en zal zij de daarvoor benodigde cursussen moeten volgen. Wanneer zij volwaardig en zelfstandig kan functioneren als [naam functie A] bij [dienst 2] kan de tweede stap worden gezet en kan verdieping plaatsvinden naar zwaardere rechtspositionele zaken en licht advieswerk.
1.3. In maart 2004 is geconstateerd dat appellante na het doorlopen van het administratieve inwerktraject nog niet in staat was om zelfstandig te kunnen functioneren als [naam functie A] bij [dienst 2]. Afgesproken is dat zij wekelijks de planning zal doornemen met haar leidinggevende en dat zij op 1 mei 2004 volledig zal moeten kunnen functioneren als [naam functie A] bij [dienst 2].
1.4. In augustus 2004 is in een functioneringsgesprek vastgesteld dat appellante er nog steeds niet in is geslaagd om zich de taken van de [naam functie A] bij [dienst 2] eigen te maken, waarbij het haar met name ontbreekt aan vakkundigheid en inzicht. Geconstateerd is dat appellante geen kennis heeft van en geen kijk heeft op [dienst 2] en in de praktijk geen verbanden kan leggen.
1.5. Nadat het voornemen daartoe aan haar was kenbaar gemaakt waarop zij heeft gereageerd, heeft de staatssecretaris bij besluit van 24 november 2004 aan appellante meegedeeld dat ze niet geschikt wordt geacht voor de functie van [naam functie B] en dat zij - nu haar functie bij [naam dienst 1] per 1 november 2004 is opgeheven - vanaf 1 december 2004 de status van herplaatsingskandidaat heeft. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 9 september 2005.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet gebleken is dat appellante tijdens het omscholingstraject niet goed zou zijn begeleid en dat de staatssecretaris daarom en op grond van de voorhanden zijnde gegevens met betrekking tot het functioneren van appellante aan het eind van het inwerktraject heeft kunnen concluderen dat er geen vertrouwen was dat zij binnen afzienbare tijd zou kunnen doorgroeien naar de functie van [naam functie B].
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad kan de staatssecretaris niet volgen in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat appellante geen procesbelang meer zou hebben. Dat appellante inmiddels tot haar tevredenheid buiten de Defensieorganisatie werkzaam is en te kennen zou hebben gegeven niet meer terug te willen, is daartoe onvoldoende, te minder nu appellante nadien wegens opheffing van haar betrekking is ontslagen waartegen zij eveneens beroep en hoger beroep heeft ingesteld.
3.2. Met betrekking tot de grieven van appellante overweegt de Raad dat uit de gedingstukken blijkt dat in december 2003 het voornemen is opgevat om het organisatieonderdeel [naam dienst 1] op te heffen. Reeds in januari 2004 zijn de taken van [naam dienst 1] ondergebracht bij het [dienst 2]-team Rijswijk en met name belegd bij de stafmedewerker planning en control. Na doorlichting van de hele afdeling [dienst 2] is vervolgens in juni 2004 een Voorlopig Reorganisatieplan [dienst 2] tot stand gekomen waarin de doelstelling, producten en diensten voor de nieuwe [dienst 2] organisatie worden beschreven en in beeld wordt gebracht welke organisatieonderdelen - onder meer [naam dienst 1] - als gevolg van de reorganisatie zullen verdwijnen. Na de verplichte advisering over dit reorganisatieplan heeft daarover besluitvorming plaatsgevonden die heeft geleid tot realisatie van de reorganisatie per 1 november 2004. Per laatstgenoemde datum is het organisatieonderdeel [naam dienst 1] dus formeel opgeheven en is de functie van appellante (pas) officieel vervallen.
3.3. Uit de gedingstukken blijkt verder dat vooruitlopend op de formele opheffing van [naam dienst 1] per 1 november 2004 er met de medewerkers die door de komende reorganisatie hun baan zouden verliezen afspraken zijn gemaakt, die er wat betreft appellante toe hebben geleid dat de periode tot de formele opheffing van haar functie zou worden benut om te bezien of zij geschikt was of kon worden gemaakt voor een functie als [naam functie B]. Ook de Raad is van oordeel dat inspanningen als hier aan de orde passen binnen het herplaatsingsproces zoals beschreven in punt 3.6.2. van het Sociaal Beleidskader Defensie.
3.4. De Raad onderschrijft vervolgens het oordeel van de staatssecretaris en van de rechtbank dat uit de gedingstukken voldoende blijkt dat appellante er niet in is geslaagd om de eerste stap van het daartoe uitgezette ingroeitraject met succes af te ronden. Dat heeft de staatssecretaris tot de conclusie geleid dat appellante niet (tijdig) geschikt te maken was voor een functie als [naam functie B], omdat het haar niet lukte om de overstap te maken van enkelvoudige taakopdrachten naar overzicht zien en verbanden leggen. Appellante schoot tekort op inzicht, plannen en organiseren en impact/optreden. De Raad verwijst met name naar de verslagen van de functioneringsgesprekken en naar het verweerschrift dat de teamleider van [dienst 2] heeft opgesteld naar aanleiding van het bezwaarschrift van appellante tegen het besluit van 24 november 2004. De Raad merkt in dit verband op dat een beslissing als de onderhavige door de rechter slechts terughoudend kan worden getoetst.
3.5. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd in hoofdzaak daarop neerkomend dat het inwerken in werkelijkheid niets voorstelde en dat zij geen reële kans heeft gehad, spoort niet met de gedingstukken en is door appellante niet anderszins aannemelijk gemaakt. Het heeft de Raad daarom niet tot het oordeel kunnen brengen dat de staatssecretaris niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit appellante niet te plaatsen op de functie van [naam functie B] en haar aan te wijzen als herplaatsingskandidaat. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en J.G. Treffers en A. Beuker-Tilstra als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 september 2008.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) M. van Berlo.
HD