ECLI:NL:CRVB:2008:BF8156
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- A.C. Palmboom
- J.F. Bandringa
- P.J. Jansen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling geschiktheid voor arbeid na ziekte en uitkering op grond van de Ziektewet
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die werkzaam was als productiemedewerker kaasopslag en op 28 september 2005 uitviel voor zijn werk vanwege nek-, schouder- en rugklachten. Appellant ontving vanaf die datum een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Op 19 juni 2006 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellant meegedeeld dat hij per 21 juni 2006 niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid, en dat hij daarom geen recht meer had op ziekengeld. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn klachten aan de linker- en rechterschouder ernstiger waren dan het Uwv had aangenomen. Hij verwees naar medische stukken, waaronder rapporten van een revalidatiearts en een orthopedisch chirurg, die volgens hem aantoonden dat hij niet in staat was zijn eigen werk te verrichten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. Beide artsen hadden geen afwijkingen of beperkingen kunnen vaststellen tijdens hun onderzoeken. De Raad concludeerde dat de door appellant overgelegde medische stukken onvoldoende onderbouwing boden voor zijn stelling dat hij ongeschikt was voor zijn werk.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had geconcludeerd dat appellant per 21 juni 2006 in staat was om zijn arbeid te verrichten. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 8 oktober 2008.