[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 11 december 2006, 06/987 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2008. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant heeft de Kaapverdische nationaliteit en woont sedert 1995 in Nederland. Appellant heeft diverse malen verzocht om een vergunning tot verblijf in Nederland, waaronder de aanvraag van 10 juli 2000 welke aanvraag bij besluit van 20 februari 2003 is afgewezen. Hierbij is appellant tevens tot ongewenst vreemdeling verklaard. Bij uitspraak van 27 januari 2004 is appellants verzoek om een voorlopige voorziening tegen dat besluit afgewezen en zijn de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak was geen hoger beroep mogelijk, zodat het besluit van 20 februari 2003 in rechte vaststaat.
1.3. Bij besluit van 28 februari 2006 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat hij ingaande het eerste kwartaal van 2006 geen recht meer heeft op kinderbijslag, omdat hij met ingang van dat kwartaal niet meer verzekerd is voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 30 juni 2006 heeft de Svb het door appellant tegen het besluit van 28 februari 2006 ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de Svb overwogen dat appellant niet verzekerd is ingevolge artikel 6, tweede lid, van de AKW, omdat appellant niet rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), dat appellant sedert 27 januari 2004 ten volle valt onder de werking van de Koppelingswet en voorts dat hij geen rechten kan ontlenen aan de artikelen 10 en 11 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746, hierna: KB 746). Voorts is het beroep op de hardheidsclausule van artikel 24 van KB 746 afgewezen nu het niet verzekerd zijn niet voortvloeit uit de toepassing van KB 746, maar uit de AKW zelf.
2. De rechtbank heeft het standpunt van de Svb onderschreven en het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij meer dan twintig jaar in Nederland woont en dat zijn drie kinderen in Nederland zijn geboren en schoolgaand zijn. Voorts ontvangt hij al zo’n tien jaar een WAO-uitkering, waarmee de sociale en economische binding van appellant is gegeven. Nu vastgesteld kan worden dat het middelpunt van zijn maatschappelijk leven in Nederland ligt, dient appellant als ingezetene te worden aangemerkt.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In geschil is de vraag of appellant recht heeft op kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2006 omdat hij op grond van ingezetenschap verzekerd zou zijn voor de AKW.
4.2. Niet in geschil is dat appellant nimmer over een verblijfsvergunning heeft beschikt dan wel anderszins ten tijde in geding rechtmatig verblijf had in Nederland.
4.3. Dit betekent dat appellant ten volle valt onder de Koppelingswet en hij ingevolge het tweede lid van artikel 6 van de AKW niet als verzekerde kan worden aangemerkt nu hij, ten tijde in geding, niet in het bezit was van een verblijfstitel als daar genoemd. De door appellant gestelde verzekering op grond van ingezetenschap is hiermee uitgesloten.
Evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen, is de Raad van oordeel dat het besluit waarbij de kinderbijslag is beëindigd met ingang van het eerste kwartaal van 2006 in rechte stand kan houden.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.