ECLI:NL:CRVB:2008:BF7436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1187 ANW + 08-2862 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van ANW-uitkering door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een ANW-uitkering door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant, die een nabestaandenuitkering had aangevraagd na het overlijden van zijn echtgenote, ontving aanvankelijk een uitkering die later onterecht bleek te zijn. De Svb had vastgesteld dat het inkomen van appellant als buschauffeur niet was meegenomen in de berekening van de uitkering, wat leidde tot een te hoge uitbetaling. De Svb besloot de uitkering met terugwerkende kracht te herzien, wat resulteerde in een terugvordering van een aanzienlijk bedrag. Appellant ging in hoger beroep tegen deze herziening, waarbij de vraag centraal stond of de Svb de terugwerkende kracht verder had moeten beperken op basis van het gevoerde beleid en de omstandigheden van het geval.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb inderdaad niet had gehandeld in strijd met de rechtsbeginselen en dat de herziening met terugwerkende kracht gerechtvaardigd was. De Raad benadrukte dat appellant al zijn verplichtingen was nagekomen, maar dat hij redelijkerwijs had moeten onderkennen dat zijn uitkering te hoog was. De Svb had in hoger beroep haar standpunt gewijzigd en de terugwerkende kracht beperkt tot de helft, wat door de Raad werd goedgekeurd. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het beroep tegen het eerste besluit van de Svb werd gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het tweede besluit ongegrond werd verklaard. De Svb werd veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

06/1187 ANW
08/2862 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 januari 2006, 05/3075 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft de Svb appellant op 6 mei 2008 een nieuw besluit op bezwaar toegezonden. Dit besluit is op dezelfde datum naar de Raad gestuurd.
Desgevraagd heeft appellant de Raad bericht dat dit nieuwe besluit op bezwaar niet aan zijn beroep tegemoet komt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2008. Appellant is in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft bij de Svb een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd in verband met het overlijden van zijn echtgenote in 2001. Hierbij heeft appellant aangegeven dat hij inkomsten heeft uit dienstbetrekking bij Connexxion en inkomsten uit eigen bedrijf als rijschoolhouder. Voorts ontvangt appellant een uitkering van het PGGM.
1.2. Bij besluit van 9 oktober 2001 heeft de Svb aan appellant met ingang van juli 2001 een ANW-uitkering toegekend. Daarbij is overwogen dat appellants inkomen is vastgesteld op f 3.455,95 per maand en dat dit inkomen als inkomen uit arbeid gedeeltelijk wordt gekort op de nabestaandenuitkering.
1.3. Bij wijzigingsformulier van 10 oktober 2001 heeft appellant aan de Svb bericht dat hij per 1 november 2001 zijn onderneming als zelfstandig rijschoolhouder zal beëindigen. Op 6 november 2001 heeft appellant telefonisch bij de Svb zijn eerdere schriftelijke mededeling herhaald en medegedeeld dat hij nog parttime werkt bij Connexxion.
1.4. Bij besluit van 7 november 2001 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat op grond van de beëindiging van de onderneming het inkomen van appellant op nul is gezet. Hierdoor ontvangt appellant met ingang van 1 november 2001 de maximale ANW-uitkering.
1.5. Bij wijzigingsformulier van 5 juni 2003 heeft appellant aangegeven dat hij met ingang van 1 juli 2003 is gaan samenwonen. Op grond hiervan is het recht op nabestaandenuitkering per augustus 2003 beëindigd.
1.6. Naar aanleiding van een buitendienstonderzoek is de Svb gebleken dat het inkomen dat appellant verdiende als buschauffeur bij Connexxion vanaf november 2001 ten onrechte niet is meegenomen in de berekening van de ANW-uitkering.
1.7. Bij besluit van 10 juni 2004 is aan appellant medegedeeld dat zijn inkomen gedeeltelijk gekort had moeten worden op zijn ANW-uitkering en dat in verband hiermee die uitkering met terugwerkende kracht over de periode juli 2001 tot en met juli 2003 wordt herzien. Bij brief van diezelfde datum is aangekondigd dat van appellant een bedrag van € 6.740,15 zal worden teruggevorderd.
1.8. Bij besluit op bezwaar van 31 maart 2005 (hierna: besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen de herziening van zijn ANW-uitkering ongegrond verklaard. De Svb heeft daartoe overwogen dat hij verplicht is tot herziening met terugwerkende kracht over te gaan. Weliswaar heeft appellant aan zijn mededelingsverplichting voldaan, maar hij had kunnen onderkennen dat hij teveel uitkering ontving. Er zijn geen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van de herziening af te zien. Voorts is de Svb van oordeel dat herziening met volledige terugwerkende kracht niet tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt. Verder heeft de Svb het bezwaar tegen de aankondiging van de terugvordering niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen besluit 1 ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. Op 6 mei 2008 heeft de Svb een nieuw besluit op bezwaar afgegeven (hierna: besluit 2). In dit besluit is de Svb tot het oordeel gekomen dat bij een herziening van appellants ANW-uitkering met een volledige terugwerkende kracht sprake is van kennelijke onredelijkheid. De Svb heeft in verband hiermee de terugwerkende kracht beperkt tot de helft. Nu blijkens het schrijven van appellant van 14 mei 2008 hiermee niet volledig aan het beroep van appellant tegemoet is gekomen, zal de Raad dit beroep met toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht achten tegen besluit 2.
3.2. In hoger beroep is uitsluitend de herziening van appellants ANW-uitkering aan de orde.
3.3. De Raad stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de Svb ten onrechte over de periode juli 2001 tot en met juli 2003 appellants inkomen als buschauffeur niet gedeeltelijk op zijn ANW-uitkering in mindering heeft gebracht en dat aan appellant daardoor te veel uitkering is toegekend. Tussen partijen is in hoger beroep met name in geschil of de Svb, op grond van het door hem gevoerde beleid, de terugwerkende kracht van de herziening verder had dienen te beperken.
3.4. Met betrekking tot de herziening van het recht op ANW-uitkering merkt de Raad op dat uit artikel 34, eerste lid, van de ANW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 34 van de ANW is blijkens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
De Svb heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. Voorts wordt met toepassing van artikel 3:4 van de Awb geheel of gedeeltelijk van herziening afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval leiden tot het oordeel dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Bij de beoordeling of er sprake is van kennelijke onredelijkheid hecht de Svb belang aan:
-de mate waarin aan de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt;
-de mate waarin aan de Svb een verwijt kan worden gemaakt;
-de mate waarin de herziening met volledige terugwerkende kracht en de hiermee
gepaard gaande terugvordering daadwerkelijk ingrijpend is in het dagelijkse leven van de betrokkene.
De Raad heeft al eerder geoordeeld dat deze beleidsregels niet in strijd komen met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, waaronder voornoemde wettelijke bepalingen, het beginsel van rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel.
3.5. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant al zijn verplichtingen is nagekomen en dat de onjuiste berekening van appellants uitkering uitsluitend is toe te rekenen aan een fout van de Svb. Het geschil spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag of appellant redelijkerwijs heeft kunnen onderkennen dat zijn uitkering tot een te hoog bedrag werd uitbetaald. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Bij het toekenningsbesluit van 9 oktober 2001 heeft de Svb het vastgestelde inkomen ad f 3.455,95 gebaseerd op appellants inkomen uit eigen bedrijf en op zijn inkomen uit dienstbetrekking bij Connexxion. Toen vervolgens het inkomen uit eigen bedrijf wegviel, heeft de Svb bij besluit van 7 november 2001 het inkomen van appellant vastgesteld op nihil en een maximale uitkering toegekend. Hoewel aan appellant moet worden toegegeven dat hij op diverse manieren aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan en de Svb verwijtbaar niet adequaat op zijn meldingen heeft gereageerd, had appellant moeten onderkennen dat zijn ANW-uitkering niet op basis van alle relevante gegevens was vastgesteld. In dat licht bezien had het appellant dan ook redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat hij een te hoge uitkering ontving. In zoverre bestond er voor de Svb derhalve geen aanleiding van een volledige terugwerkende kracht van de herziening af te zien.
3.6. Wat de beoordeling van de kennelijke onredelijkheid betreft, moet worden vastgesteld dat de Svb zich in hoger beroep nader op het standpunt heeft gesteld dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is en dat derhalve besluit 1 niet langer gehandhaafd kan blijven. In verband hiermee moet de aangevallen uitspraak, waarbij besluit 1 in stand is gelaten, worden vernietigd. De Raad zal ook besluit 1 vernietigen, onder gegrondverklaring van het beroep daartegen.
3.7. In besluit 2 heeft de Svb de terugwerkende kracht beperkt tot de helft en appellants ANW-uitkering herzien met ingang van juli 2002. Naar het oordeel van de Raad heeft de Svb door de herziening tot de helft te beperken niet gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb en het ter zake door hem gevoerde beleid. De thans resterende terugwerkende kracht van de herziening van appellants ANW-uitkering is beperkt tot de helft. Naar het oordeel van de Raad heeft de Svb aldus voldoende rekening gehouden met het verwijt dat hem in deze kan worden gemaakt en de ingrijpendheid van de herziening (en de daaruit voortvloeiende terugvordering) voor het dagelijks leven van appellant. Besluit 2 kan derhalve in rechte stand houden. De Raad zal het beroep daartegen ongegrond verklaren.
4. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Van kosten in eerste aanleg is niet gebleken. De kosten worden begroot op € 19,98 aan reiskosten voor het bijwonen van de zitting.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 19,98 te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht van
€ 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.
IJ