[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 maart 2007, 06/724 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
Namens appellant heeft mr. J.J.G. Palmen, werkzaam bij Palmen palmen en Associates te Brunssum, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Palmen. Het Uwv is niet verschenen.
1.1. Appellant was voorheen werkzaam als medewerker afvalberging en is in 1998 uitgevallen met klachten die verband houden met reuma en psoriasis. Na afloop van de wachttijd heeft appellant een uitkering ontvangen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Appellant is op 20 april 2005 verschenen op het spreekuur van de adviserend arts B.J.M. Thomassen. Deze heeft appellant onderzocht en informatie ingewonnen bij de behandelend reumatoloog dr. H.H.M.L. Houben. Bij brief van 28 april 2005 heeft de reumatoloog meegedeeld dat sprake is van een goed evenwicht tussen belasting en belastbaarheid en dat toename van de belasting potentieel gezondheidsschade oplevert. De adviserend arts heeft in zijn rapportage van 16 augustus 2005 geconcludeerd dat appellant in staat is tot structurele arbeid indien rekening wordt gehouden met de op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) gestelde beperkingen. Na arbeidskundig onderzoek is bij besluit van 25 augustus 2005 de uitkering met ingang van 26 oktober 2005 herzien naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 14 februari 2006 een tweetal extra beperkingen op de FML gesteld en geconcludeerd dat de overige beperkingen op adequate wijze in de FML zijn weergegeven. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 15 februari 2006 de uitkomsten van het eerdere arbeidskundig onderzoek bevestigd. De bezwaararbeidsdeskundige acht de drie aan de schatting ten grondslag liggende functies, waaronder de functie van dienstindeler, geschikt. Bij besluit van 15 februari 2006 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Appellant heeft in beroep een brief van 10 maart 2006 van de reumatoloog ingediend, waarin is verklaard dat het kan zijn dat bij toegenomen belasting van de gewrichten, daar waar zij al beschadigd zijn, verdere schade kan ontstaan ten gevolge van mechanische overbelasting, hetgeen het geval is bij fysiek sterk belastende activiteiten.
Voorts heeft de reumatoloog verklaard dat functies waarbij appellant gedurende 75% van de normale werktijd gebruik moet maken van een computer of toetsenbord en muis problemen kunnen opleveren.
1.5. In reactie op deze brief heeft de bezwaarverzekeringsarts in een rapportage van 27 april 2006 aangegeven dat appellant in staat is de handelingen te verrichten die nodig zijn om toetsenbord en muis te bedienen. De optredende fysieke belasting dient in relatie tot de duur van het verrichten van die handelingen in beschouwing te worden genomen. Voorts is aangegeven dat geen sprake kan zijn van fysiek sterk belastende activiteiten, maar dat geen van de geduide functies zodanige activiteiten bevat.
De bezwaarverzekeringsarts overweegt dat in de functie van dienstindeler (sbc-code 513010) voldoende gelegenheid is tot recuperatie waardoor naar eigen behoefte rustpauzes kunnen worden ingelast. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in een rapportage van 15 november 2006 een nadere toelichting gegeven op de signaleringen die zijn gepresenteerd bij de drie aan de schatting ten grondslag liggende functies.
1.6. In een verklaring van 20 november 2006 van de behandelend fysiotherapeut is meegedeeld dat appellant lijdt aan ernstige beperkingen en deformaties van de vingers en dat de polsen beperkt en pijnlijk zijn, evenals de ellebogen. Arts T.G.M. Moonen heeft in een verklaring van 24 november 2006 aangegeven dat sprake is van een zeer beperkte en instabiele belastbaarheid.
1.7. De bezwaarverzekeringsarts heeft in een rapportage van 12 januari 2007 opgemerkt dat de verklaringen van de fysiotherapeut en Moonen een bevestiging van de klachten vormen. Voorts is overwogen dat het in zijn algemeenheid juist is dat het gebruik van een computer of toetsenbord en muis problemen zou kunnen opleveren, maar dat in de geduide functies geen sprake is van een continue belasting voor het gebruik van een computer of toetsenbord en muis. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is met de beperkte belastbaarheid van de pols en hand in de FML terdege rekening gehouden.
2. In de aangevallen uitspraak is overwogen dat het medisch onderzoek voldoende is en de belastbaarheid van appellant niet is overschat. De ingebrachte medische informatie heeft de rechtbank niet overtuigd dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld. De geschiktheid van de functies acht de rechtbank eerst in beroep toereikend gemotiveerd. Om die reden is het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en is bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Voorts heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten en bepaald dat het griffierecht wordt vergoed.
3. Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Appellant heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de FML een juiste weergave van de beperkingen is en heeft weersproken dat de functies geschikt zouden zijn. Gesteld is dat de functie van dienstindeler ongeschikt is wat betreft het gebruik van computer, toetsenbord en muis. Het Uwv heeft - onder verwijzing naar de hiervoor genoemde rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen en (bezwaar)arbeidsdeskundigen - het standpunt ingenomen dat de aangevallen uitspraak juist is.
4.1. Naar het oordeel van de Raad treffen de grieven van appellant doel. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 12 januari 2007 overwogen: “De opmerking van de behandelend rheumatoloog Houben met betrekking tot het gebruik maken computer/toetsenbord en muis, namelijk dat dit problemen op zou kunnen leveren, mag in zijn algemeenheid misschien zo zijn, echter niet in de geduide functies, waarbij geen sprake is van een continue belasting op dit punt, temeer niet nu met de beperkte belastbaarheid en de beperkte mogelijkheden ten aanzien van pols en handbelasting in de FML en derhalve ook in de geduide functies, terdege rekening gehouden is.” Gelet op die overweging en in aanmerking genomen de hiervoor weergegeven medische informatie, in het bijzonder de opvatting van de reumatoloog dat toename van de belasting potentieel gezondheidsschade oplevert en diens inschatting dat functies waarbij appellant gedurende 75% van de normale werktijd gebruik moet maken van een computer of toetsenbord en muis problemen kunnen opleveren, acht de Raad onvoldoende onderbouwd dat op de FML geen beperking is aangenomen voor werken met toetsenbord en muis.
4.2. Eveneens acht de Raad onvoldoende onderbouwd dat voor appellant in de functie van dienstindeler voldoende gelegenheid is tot recuperatie.
De (bezwaar)arbeidsdeskundigen hebben de geschiktheid van deze functie op het item werken met toetsenbord en muis (4.6) niet toegelicht. Uit het Resultaat functiebelasting leidt de Raad af dat toetsenbord en muis bedienen in de functie dagelijks voorkomt en wel tijdens acht werkuren 11 keer per uur ongeveer vijf minuten achtereen, waarbij is toegelicht “werkt voor ca. 95% aan de computer”. Gelet op de hiervoor weergegeven informatie van de reumatoloog is naar het oordeel van de Raad onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de fysieke belasting in relatie tot de duur van het gebruik van toetsenbord en muis de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat. De overweging van de bezwaarverzekeringsarts dat in deze functie geen sprake is van een continue belasting doet aan dat oordeel niet af.
5. Derhalve komen de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, alsmede, wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Het Uwv dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Aan beoordeling van hetgeen appellant overigens heeft gesteld, komt de Raad niet toe.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.F. Bandringa en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008.