ECLI:NL:CRVB:2008:BF7087

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2466 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning AOW-pensioen op basis van onvoldoende bewijs van ingezetenschap en arbeid in Nederland

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1932, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek om een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) werd afgewezen. Appellant stelde dat hij in Nederland had gewoond en gewerkt, maar kon dit niet voldoende onderbouwen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder geweigerd om hem een AOW-pensioen toe te kennen, omdat niet was aangetoond dat hij verzekerd was geweest onder de AOW. De rechtbank onderschreef het standpunt van de Svb in haar uitspraak.

Tijdens de procedure heeft de Svb informatie ingewonnen bij verschillende gemeenten en pensioenfondsen, maar deze pogingen om de claims van appellant te verifiëren waren zonder resultaat. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellant geen bewijs heeft geleverd van zijn verblijf in Nederland of van zijn werkzaamheden daar. De Raad concludeerde dat appellant niet heeft aangetoond dat hij gedurende enige periode ingezetene was van Nederland of dat hij aan de loonbelasting was onderworpen voor arbeid in Nederland.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet kon slagen. Er waren geen gronden voor een vergoeding van proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 2 oktober 2008. De beslissing werd genomen door T.L. de Vries, met W. Altenaar als griffier.

Uitspraak

06/2466 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko), (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2006, 05/25 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en heeft vervolgens diverse brieven aan de Raad gezonden.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2008. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.
De Raad heeft vervolgens het onderzoek heropend ten einde de Svb in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te winnen met inachtneming van de juiste familienaam van appellant. Bij faxbericht van 11 augustus 2008 heeft de Svb de gevraagde gegevens overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 21 augustus 2008. Appellant is wederom niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren in 1932, heeft in april 2003 aan de Svb verzocht om aan hem een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen. Daarbij heeft appellant aangegeven dat hij in 1970 en 1971 in Nederland heeft gewoond in Boussen. Nadien heeft appellant meegedeeld dat hij van 1967 tot en met 1969 in Nederland heeft gewoond in Bourssem en toen heeft gewerkt bij een chocoladefabriek. De Svb heeft vervolgens informatie ingewonnen omtrent de gestelde werkzaamheden van appellant en omtrent zijn gestelde verblijf hier te lande bij het Bedrijfspensioenfonds voor de Suikerwerk- en Chocoladeverwerkende Industrie (hierna: het pensioenfonds) en bij de gemeente Bussum. Daarbij heeft de Svb [familienaam] als de familienaam van appellant vermeld. Verder heeft de Svb aan appellant meer informatie gevraagd.
1.2. Het pensioenfonds heeft medegedeeld dat appellant geen premies aan het fonds heeft afgedragen en niet bij hen bekend is. De gemeente Bussum heeft medegedeeld dat appellant niet voorkomt in het persoonsregister van die gemeente. Appellant heeft een door de Svb toegezonden vragenformulier ingevuld geretourneerd.
1.3. Bij besluit van 20 juli 2004 heeft de Svb geweigerd aan appellant een ouderdomspensioen krachtens de AOW toe te kennen, omdat niet is gebleken dat appellant verzekerd is geweest ingevolge die wet. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 25 november 2004 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het standpunt van de Svb in de aangevallen uitspraak onderschreven.
3. Appellant heeft in hoger beroep medegedeeld dat hij in Rotterdam heeft gewoond op een tweetal adressen. Op verzoek van de Raad heeft de Svb, met inachtneming van de juiste familienaam van appellant, informatie ingewonnen bij de gemeente Bussum en het pensioenfonds. Tevens heeft de Svb inlichtingen ingewonnen over appellant bij de gemeenten Rotterdam en Vlaardingen. De drie genoemde gemeenten hebben medegedeeld dat appellant niet is gevonden in hun registers en het pensioenfonds heeft medegedeeld dat appellant geen premies aan het fonds heeft afgedragen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Tussen partijen is in geschil of appellant gedurende enig tijdvak verzekerd is geweest ingevolge de AOW op de grond dat hij in Nederland heeft gewoond - en toen ingezetene is geweest in de zin van artikel 2 van de AOW - of hier te lande heeft gewerkt en terzake daarvan aan de loonbelasting onderworpen is geweest.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant zijn stelling, dat hij in 1970 en 1971 dan wel van 1967 tot en met 1969 in Nederland heeft gewoond en gewerkt, niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt. Daarbij wijst de Raad erop dat appellant geen gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt van werkzaamheden hier te lande of waaruit afgeleid kan worden dat appellant toen naar de omstandigheden beoordeeld het centrum van zijn maatschappelijk leven in Nederland had. De Svb heeft op grond van de door appellant verstrekte summiere gegevens geprobeerd meer informatie te verkrijgen bij het pensioenfonds en de gemeenten Bussum, Rotterdam en Vlaardingen, maar deze pogingen hebben niet geleid tot gegevens welke de gestelde werkzaamheden en het gestelde verblijf hier te lande kunnen bevestigen.
4.3. De Raad is derhalve met de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat appellant gedurende enig tijdvak ingezetene is geweest van Nederland, dan wel ter zake van hier te lande verrichte arbeid in dienstbetrekking onderworpen is geweest aan de loonbelasting. Evenmin is gebleken van andere omstandigheden op grond waarvan appellant als verzekerd aangemerkt zou kunnen worden.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
IJ
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
Confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par T.L. de Vries en présence de W. Altenaar en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 2 octobre 2008.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas : Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.