ECLI:NL:CRVB:2008:BF7052

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6254 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en ingangsdatum verhoging arbeidsongeschiktheidsuitkering

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1972 arbeidsongeschikt is door astmatische bronchitis. Appellant heeft op 6 januari 2003 verzocht om een verhoging van zijn uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsgeneeskundige R.J.A.M. van Eldijk heeft de beperkingen van appellant vastgesteld, waarna de arbeidsdeskundige M.J.M. Twisker concludeerde dat er onvoldoende functies op de arbeidsmarkt waren die voor appellant geschikt waren. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2003 vastgesteld op 80 tot 100%. Appellant was van mening dat de verhoging van zijn uitkering eerder in zou moeten gaan dan de datum van zijn aanvraag.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant geen grieven heeft ingediend tegen het uitgangspunt dat zijn medische beperkingen niet zijn toegenomen. De Raad heeft vastgesteld dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellant louter op arbeidskundige gronden is gebaseerd. De Raad heeft eerder overwogen dat als er geen datum is vermeld voor de toegenomen arbeidsongeschiktheid, de beoordeling moet plaatsvinden per de datum van het verzoek om herziening.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in aanwezigheid van griffier W. Altenaar, op 2 oktober 2008.

Uitspraak

06/6254 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Nador (Marokko) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2006, 06/181 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is aan de orde gesteld op de zitting van 21 augustus 2008. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv danwel de rechtsvoorganger, zijnde in dit geval het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor Voedings- en Genotmiddelenindustrie.
1.2. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.3. Appellant, geboren [in] 1940, was sedert 1965 in Nederland werkzaam als fabrieksarbeider. Op 9 augustus 1972 is hij voor zijn werkzaamheden uitgevallen in verband met klachten van astmatische bronchitis.
1.4. Bij besluit van 7 februari 1974 heeft het Uwv appellant per 10 augustus 1973 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vervolgens is appellant teruggekeerd naar Marokko. Na onderzoek door de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (hierna: CNSS) in 1977 heeft het Uwv bij besluit van 9 mei 1978 de uitkering van appellant herzien en met ingang van 1 juli 1978 vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij beschikking van 16 februari 1979 heeft de toenmalige Raad van Beroep te Amsterdam het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In januari 1980 heeft appellant zich opnieuw tot het Uwv gewend met recente medische gegevens uit Marokko omdat hij zich toegenomen arbeidsongeschikt achtte. Naar aanleiding hiervan heeft opnieuw medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden, hetgeen heeft geleid tot het standpunt van het Uwv dat appellant onveranderd voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd.
1.5. Bij brief van 6 januari 2003 heeft appellant het Uwv verzocht om zijn uitkering ingevolge de WAO wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid in verband met long- en rugklachten te verhogen. In het kader van dit verzoek heeft de verzekeringsgeneeskundige R.J.A.M. van Eldijk - na ontvangst van de onderzoeksgegevens van de CNSS uit Marokko - de verzekerde beperkingen ten aanzien van de longklachten neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst van 11 februari 2005.
1.6. De arbeidsdeskundige M.J.M. Twisker heeft op basis van de vastgestelde belastbaarheid het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem geraadpleegd en in zijn rapport van 28 februari 2005 geconcludeerd dat er ten tijde van de schatting onvoldoende functies op de arbeidsmarkt voorkomen die volledig voor appellant geschikt zijn, zodat geen reële verdiencapaciteit is vast te stellen.
1.7. Bij besluit van 28 februari 2005 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 januari 2003 herzien en vastgesteld op 80 tot 100%.
1.8. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt inhoudende dat de verhoging van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering op een eerder tijdstip dient in te gaan.
1.9. De bezwaarverzekeringsarts mr. W.A. Faas heeft dienaangaande op 8 november 2005 gerapporteerd dat blijkens de stukken de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet voortvloeit uit wezenlijk toegenomen beperkingen door de verzekerde ziekteoorzaken, maar louter op arbeidskundige gronden is gebaseerd. Bij de aanvraag van de herbeoordeling door appellant bestond er geen aanleiding om een eerste dag van toegenomen arbeidsongeschiktheid anders aan te wijzen dan de datum van aanvraag. Dat in deze situatie een toekenning na een wachttijd van 52 weken heeft plaatsgehad op 1 januari 2003 is naar het oordeel van Faas ten voordele van appellant.
1.10. Bij beslissing op bezwaar van 29 november 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 februari 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 29 november 2005 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering per een veel eerdere datum verhoogd zou moeten worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen grief heeft opgeworpen tegen het aan het besluit op bezwaar ten grondslag liggende uitgangspunt dat de (verzekerde) medische beperkingen van appellant sinds de vorige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet zijn toegenomen. Uitgangspunt voor de beoordeling is dan ook dat in het geval van appellant sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid op louter arbeidskundige gronden.
4.2. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 6 februari 2002, LJN: AD9453) dient in het geval dat bij de indiening van een verzoek om herziening van de uitkering vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid geen datum is vermeld met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheid zou zijn toegenomen, en uit onderzoek van de verzekeringsgeneeskundige blijkt dat de medische belastbaarheid van de verzekerde ongewijzigd is gebleven, de arbeidskundige beoordeling te worden opgemaakt per datum waarop om herziening van de uitkering is verzocht. Indien uit dat onderzoek volgt dat de verzekerde in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse dient te worden ingedeeld, dan dient die datum als aanvang van de voorgeschreven wachttijd te gelden.
4.3. Appellant heeft in zijn verzoek om herziening niet vermeld met ingang van welke datum de arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden zou zijn toegenomen. De Raad ziet dan ook geen aanleiding thans anders te oordelen dan in voornoemde uitspraak is gedaan.
Evenals de rechtbank heeft overwogen, is de Raad van oordeel dat appellant door de bepaling van de herzieningsdatum van de uitkering op 1 januari 2003 niet is benadeeld.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.
IJ
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
Confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par T.L. de Vries en présence de W. Altenaar en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 2 octobre 2008.