[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2003, kenmerk 02/1600 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld en heeft nadien nog enkele brieven aan de Raad gezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft bij brief van 22 oktober 2007 een vraag van de Raad beantwoord.
Het geschil is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 21 augustus 2008, waar partijen, het Uwv met kennisgeving, niet zijn verschenen.
1.1. Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder Uwv tevens verstaan het Lisv.
1.2. Bij besluit van 28 november 2000 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat de toeslag die hij ingevolge de Toeslagenwet (TW) ontving, vanaf 1 januari 2000 in een periode van drie jaar zou worden afgebouwd. Over het jaar 2000 ontving appellant nog de volledige toeslag, over het jaar 2001 twee derde van deze toeslag, over het jaar 2002 een derde van deze toeslag en ingaande 1 januari 2003 zou de toeslag geheel worden beëindigd. Het door het Uwv genomen besluit was gebaseerd op artikel 4a van de TW in samenhang met artikel XI van de Wet beperking export uitkeringen.
1.3. Appellant is destijds niet in rechte opgekomen tegen de afbouw van de toeslag.
1.4. Bij brief van 25 januari 2002 heeft het Uwv onder verwijzing naar zijn besluit van 28 november 2000, medegedeeld dat de toeslag per 1 januari 2002 nog slechts een derde zou bedragen van het oorspronkelijke bedrag. Het tegen deze brief gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 18 maart 2002 (hierna: het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, nu de brief niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard en heeft hiertoe overwogen dat de brief van 25 januari 2002 niet kan worden aangemerkt als gericht op een zelfstandig rechtsgevolg. Het rechtsgevolg is naar het oordeel van de rechtbank reeds in het leven geroepen door het besluit van het Uwv van 28 november 2000.
3. In hoger beroep verzoekt appellant de Raad het bestreden besluit te heroverwegen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. In geding is de vraag of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat de brief van 25 januari 2002 niet op rechtsgevolg is gericht en daarom niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat appellant terecht niet ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar.
4.2. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd, bevat in vergelijking met hetgeen in eerste aanleg naar voren is gebracht, geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
4.3. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008.
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
Confirme la décision attaqueé;
Par conséquent, décidée par T.L. de Vries en présence de W. Altenaar en qualité de
greffier, ainsi que prononcée en public, le 2 octobre 2008.