ECLI:NL:CRVB:2008:BF5882
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Beuker-Tilstra
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Weigering vergoeding van opname- en verzorgingskosten in verzorgingstehuis op basis van psychische klachten
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1932 in Enschede, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarin zijn verzoek om vergoeding van opname- en verzorgingskosten in een verzorgingstehuis werd afgewezen. Appellant, die sinds 1980 een periodieke uitkering ontvangt op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, verzocht in oktober 2006 om vergoeding van kosten voor opname in het verzorgingstehuis waar hij samen met zijn echtgenote verblijft. De verweerster heeft het verzoek afgewezen, omdat de verzochte voorzieningen niet in verband stonden met de psychische klachten van appellant, maar met de gezondheidssituatie van zijn echtgenote.
Tijdens de zitting op 21 augustus 2008 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat zijn psychische klachten verergerd waren en dat hij zich zorgen maakte over de situatie bij eventueel overlijden van zijn echtgenote. De verweerster heeft echter aangevoerd dat er geen medische indicatie was voor opname van appellant in het verzorgingstehuis op basis van zijn psychische klachten. De Raad heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de verhuizing naar het verzorgingstehuis voornamelijk was ingegeven door de toegenomen hulpbehoevendheid van de echtgenote van appellant.
De Raad heeft vastgesteld dat de adviezen van geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad overtuigend onderbouwen dat er ten tijde van de aanvraag geen medische noodzaak was voor opname van appellant. Het rapport van de psychiater van appellant kon de Raad niet overtuigen van het tegendeel. Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 2 oktober 2008.