ECLI:NL:CRVB:2008:BF5882

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5899 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding van opname- en verzorgingskosten in verzorgingstehuis op basis van psychische klachten

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1932 in Enschede, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarin zijn verzoek om vergoeding van opname- en verzorgingskosten in een verzorgingstehuis werd afgewezen. Appellant, die sinds 1980 een periodieke uitkering ontvangt op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, verzocht in oktober 2006 om vergoeding van kosten voor opname in het verzorgingstehuis waar hij samen met zijn echtgenote verblijft. De verweerster heeft het verzoek afgewezen, omdat de verzochte voorzieningen niet in verband stonden met de psychische klachten van appellant, maar met de gezondheidssituatie van zijn echtgenote.

Tijdens de zitting op 21 augustus 2008 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat zijn psychische klachten verergerd waren en dat hij zich zorgen maakte over de situatie bij eventueel overlijden van zijn echtgenote. De verweerster heeft echter aangevoerd dat er geen medische indicatie was voor opname van appellant in het verzorgingstehuis op basis van zijn psychische klachten. De Raad heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de verhuizing naar het verzorgingstehuis voornamelijk was ingegeven door de toegenomen hulpbehoevendheid van de echtgenote van appellant.

De Raad heeft vastgesteld dat de adviezen van geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad overtuigend onderbouwen dat er ten tijde van de aanvraag geen medische noodzaak was voor opname van appellant. Het rapport van de psychiater van appellant kon de Raad niet overtuigen van het tegendeel. Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 2 oktober 2008.

Uitspraak

07/5899 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (Israël) (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 20 juli 2007, kenmerk BZ 46830, JZ/R70/2007, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: het bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. C. Lamphen, advocaat te Utrecht. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1932 in Enschede, is in 1980 erkend als vervolgde in de zin van de Wet. Vanaf 1 november 1980 geniet hij een periodieke uitkering op grond van de Wet en nadien zijn aan hem diverse voorzieningen toegekend. In oktober 2006 heeft hij aan verweerster verzocht om vergoeding van inkoop- en verzorgingskosten in het verzorgingstehuis [naam verzorgingstehuis] waar hij samen met zijn echtgenote verblijft en vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten voor de verhuizing naar dit tehuis.
1.2. Bij besluit van 24 november 2006 heeft verweerster hierop afwijzend beslist. Hierbij is overwogen dat de verzochte voorzieningen niet in verband staan met de psychische klachten van appellant, voor welke klachten causaal verband met de vervolging is aanvaard, maar met de gezondheidssituatie van de echtgenote van appellante. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. De Raad moet de vraag beantwoorden of dit besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
2.1. In geschil is thans nog de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering om aan appellant op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet de opname- en verzorgingskosten van het verzorgingstehuis te vergoeden. Appellant heeft aangevoerd dat hij wel degelijk ook vanwege zijn eigen psychische klachten naar het verzorgingstehuis is verhuisd en dat die klachten zijn verergerd. Hij maakt zich zorgen om de situatie die zal ontstaan indien zijn echtgenote eerder komt te overlijden. Namens verweerster is naar voren gebracht dat er geen medische indicatie aanwezig was voor opname van appellant op grond van zijn met de vervolging in verband staande psychische klachten. De noodzaak om naar het verzorgingstehuis te verhuizen is met name ontstaan door verslechtering van de gezondheidstoestand van de echtgenote van appellant.
2.2. Het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerster is in overeen-stemming met adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, welke adviezen berusten op door appellant bij eerdere aanvragen verstrekte gegevens en recente informatie van de behandelend huisarts van appellant. In die adviezen wordt naar het oordeel van de Raad overtuigend onderbouwd dat er voor appellant ten tijde van zijn aanvraag op grond van zijn psychische klachten geen medische indicatie bestond voor opname in een verzorgingstehuis. Het in bezwaar door appellant ingediende rapport van de psychiater prof. dr. B. Maoz van 19 maart 2007 kan niet tot een ander oordeel leiden. Dat de psychische klachten van appellant na de opname zijn toegenomen (o.a. doordat hij veel tijd met zijn vrouw in gesloten ruimtes doorbrengt) en dat hij ongerust is over de situatie bij eventueel overlijden van zijn echtgenote betekent niet dat er ten tijde van de onderhavige aanvraag een medische noodzaak bestond voor opname van appellant in een verzorgingstehuis. Uit alle beschikbare gegevens kan duidelijk worden afgeleid dat de verhuizing naar het verzorgingstehuis werd ingegeven door de toegenomen hulpbehoevendheid van de echtgenote. Aan haar zijn dan ook op grond van de Wet voorzieningen toegekend voor de kosten van opname en verzorging.
3. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
4. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD